Vastgelegd verleden (7):
Het leesplankje: kind van twee vaders
door Giel van der Wal
Hoewel het leesplankje mogelijk inmiddels weinig meer zal worden gebruikt, denk ik dat toch nog een groot deel van onze bevolking zijn leesbekwaamheid, indien aanwezig, hieraan heeft te danken. Het leek me daarom nuttig een en ander nog eens in woord en beeld vast te leggen. Nadrukkelijk in woord en beeld want deze twee begrippen vormden de basis van het leesplankje en dat dan ook nog in de meest letterlijke (!) zin van het woord.
In 1894 wordt M.B. Hoogeveen hoofd van een lagere school in Deventer en brengt daar in 1895 het allereerste (tweeregelige) leesplankje in de praktijk, beginnend met: raam, roos, neef. In de jaren daarna brengt hij enkele verbeteringen en toepassingen aan: tweeregelig wordt drieregelig, de mannenneus met vervaarlijke snor wordt een kinderneusje enz., maar het principe blijft ongewijzigd: een plaatje, eronder het bijbehorende woord en losse lettertjes om dit woord te spellen. Hoogeveens leesplankjes worden uitgegeven door J.D. Brinkgreve in Deventer. Tot zover Hoogeveen als eerste vader van het leesplankje.
Heel merkwaardig is nu dat ene J.H. Colenbrander, als onderwijzer verbonden aan dezelfde school, vrijwel gelijktijdig ook een leesplankje ontwikkelt, beginnend met: geit, zeep, does. Dit leesplankje wordt in 1902 door A.E. Kluwer (medegrondlegger van het huidige Wolters-Kluwerconcern) uitgegeven. Dus nu komt ook Colenbrander in beeld als vader!
Hoewel er op het eerste gezicht weinig verschillen tussen de beide leesplankjes vallen waar te nemen, hadden Hoogeveen en Colenbrander wel duidelijk verschillende opvattingen over de onderwijstechnische achtergronden van hun eigen leesplankjes. Het zou te ver voeren daar nu op in te gaan, maar het blijft natuurlijk een opmerkelijk feit dat in heel Nederland, uitgerekend aan dezelfde school in Deventer twee mensen gelijktijdig een soort ei van Columbus zouden ontdekken. Merkwaardig is dat de leesplankjes door verschillende uitgevers worden uitgegeven, maar bij dezelfde drukkerij gedrukt, nl. "De IJssel" in Deventer. Of er tussen Hoogeveen en Colenbrander sprake was van samenwerking, tegenwerking of van geen van beide is mij niet bekend.
Tot zover over Deventer, want inmiddels wordt Hoogeveen benoemd tot hoofd van een school in Stiens. Colenbrander zal in Deventer blijven als onderwijsauteur van het fonds van Kluwer. Zijn rol in de geschiedenis van het lesplankje zal verder van veel geringere betekenis blijken dan die van Hoogeveen.
Hoogeveen gaat in Stiens verder met het ontwikkelen van zijn "Aap, Noot, Mies"-methode. Voor het illustreren van, wat nu wel zijn levenswerk genoemd mag worden, laat hij het tekenwerk over aan de beroemde illustrator C. Jetses, terwijl in samenwerking met beroemde kinderboekenschrijvers als de bekende onderwijsvernieuwer G.J. Ligthart en H. Scheepstra uit Roden (beide helaas betrekkelijk vroeg gestorven) talloze schoolleesboekjes geboren worden, in series als: Wim en Jet, Ot en Sien, Pim en Mien, Nog bij Moeder enz. Bij de uitgeverij Wolters (Groningen-Djakarta) hebben allen dan inmiddels een gemeenschappelijke, veilige en degelijke thuishaven gevonden. Leuk detail is dat deze uitgever Wolters tegenwoordig samen met de eerder al genoemde Kluwer uit Deventer het bekende Wolters-Kluwerconcern vormt.
In deze periode ontwerpt Hoogeveen (en tekent Jetses) ook voor klassikaal onderwijs de beroemde wandplaat waar alle onderwerpen van het leesplankje op te zien zijn en aangewezen kunnen worden. Ook voor klassikaal onderwijs wordt een levensgrote versie van het leesplankje met twee opstapplankjes leverbaar en schrijft Hoogeveen een uitgebreide handleiding en komen er speciale uitvoeringen van het leesplankje: een joodse, een katholieke, een Zuid-Afrikaanse en een Oost-Indische.
Tot zover in een notendop de rijke historie van een kind van twee vaders: het leesplankje. Maar u bent nog niet van mij af.
Want aan de school van Hoogeveen in Stiens was mijn oud-tante Yke Hettema onderwijzeres. Zij was de oudste zuster van mijn grootvader Hessel. Tussen meester Hoogeveen en ene Alardus Loots uit Oldeboom bestond tijdens en na de gemeenschappelijke kweekschooltijd een hechte, levenslange vriendschap. Toen Loots hem eens in Stiens opzocht, viel zijn oog op de onderwijzeres, hetgeen later tot een huwelijk tussen beiden leidde. Dit echtpaar Loots-Hettema werd voogd van hun nichtje, mijn moeder, die helaas erg vroeg (half)wees was geworden. In die tijd ontstond een grote genegenheid tussen Hoogeveen, die alleen een zoon had (de latere kunstschilder Douwe) en mijn moeder. En als gevolg daarvan kreeg ik bij mijn geboorte mijn eigen leesplankje, met lettertjes, toegestuurd met het schriftelijke advies van Hoogeveen te wachten met het verstrekken van letters tot na de moedermelkperiode.
Tot slot nog een afbeelding van het leesplankje van mijn moeder dat ze altijd heeft bewaard, met als leuk detail rechtsboven het gat waarmee het plankje na de les aan de schoolbank kon worden opgehangen.
*****
In 1894 wordt M.B. Hoogeveen hoofd van een lagere school in Deventer en brengt daar in 1895 het allereerste (tweeregelige) leesplankje in de praktijk, beginnend met: raam, roos, neef. In de jaren daarna brengt hij enkele verbeteringen en toepassingen aan: tweeregelig wordt drieregelig, de mannenneus met vervaarlijke snor wordt een kinderneusje enz., maar het principe blijft ongewijzigd: een plaatje, eronder het bijbehorende woord en losse lettertjes om dit woord te spellen. Hoogeveens leesplankjes worden uitgegeven door J.D. Brinkgreve in Deventer. Tot zover Hoogeveen als eerste vader van het leesplankje.
Heel merkwaardig is nu dat ene J.H. Colenbrander, als onderwijzer verbonden aan dezelfde school, vrijwel gelijktijdig ook een leesplankje ontwikkelt, beginnend met: geit, zeep, does. Dit leesplankje wordt in 1902 door A.E. Kluwer (medegrondlegger van het huidige Wolters-Kluwerconcern) uitgegeven. Dus nu komt ook Colenbrander in beeld als vader!
Hoewel er op het eerste gezicht weinig verschillen tussen de beide leesplankjes vallen waar te nemen, hadden Hoogeveen en Colenbrander wel duidelijk verschillende opvattingen over de onderwijstechnische achtergronden van hun eigen leesplankjes. Het zou te ver voeren daar nu op in te gaan, maar het blijft natuurlijk een opmerkelijk feit dat in heel Nederland, uitgerekend aan dezelfde school in Deventer twee mensen gelijktijdig een soort ei van Columbus zouden ontdekken. Merkwaardig is dat de leesplankjes door verschillende uitgevers worden uitgegeven, maar bij dezelfde drukkerij gedrukt, nl. "De IJssel" in Deventer. Of er tussen Hoogeveen en Colenbrander sprake was van samenwerking, tegenwerking of van geen van beide is mij niet bekend.
Tot zover over Deventer, want inmiddels wordt Hoogeveen benoemd tot hoofd van een school in Stiens. Colenbrander zal in Deventer blijven als onderwijsauteur van het fonds van Kluwer. Zijn rol in de geschiedenis van het lesplankje zal verder van veel geringere betekenis blijken dan die van Hoogeveen.
Hoogeveen gaat in Stiens verder met het ontwikkelen van zijn "Aap, Noot, Mies"-methode. Voor het illustreren van, wat nu wel zijn levenswerk genoemd mag worden, laat hij het tekenwerk over aan de beroemde illustrator C. Jetses, terwijl in samenwerking met beroemde kinderboekenschrijvers als de bekende onderwijsvernieuwer G.J. Ligthart en H. Scheepstra uit Roden (beide helaas betrekkelijk vroeg gestorven) talloze schoolleesboekjes geboren worden, in series als: Wim en Jet, Ot en Sien, Pim en Mien, Nog bij Moeder enz. Bij de uitgeverij Wolters (Groningen-Djakarta) hebben allen dan inmiddels een gemeenschappelijke, veilige en degelijke thuishaven gevonden. Leuk detail is dat deze uitgever Wolters tegenwoordig samen met de eerder al genoemde Kluwer uit Deventer het bekende Wolters-Kluwerconcern vormt.
In deze periode ontwerpt Hoogeveen (en tekent Jetses) ook voor klassikaal onderwijs de beroemde wandplaat waar alle onderwerpen van het leesplankje op te zien zijn en aangewezen kunnen worden. Ook voor klassikaal onderwijs wordt een levensgrote versie van het leesplankje met twee opstapplankjes leverbaar en schrijft Hoogeveen een uitgebreide handleiding en komen er speciale uitvoeringen van het leesplankje: een joodse, een katholieke, een Zuid-Afrikaanse en een Oost-Indische.
Tot zover in een notendop de rijke historie van een kind van twee vaders: het leesplankje. Maar u bent nog niet van mij af.
Want aan de school van Hoogeveen in Stiens was mijn oud-tante Yke Hettema onderwijzeres. Zij was de oudste zuster van mijn grootvader Hessel. Tussen meester Hoogeveen en ene Alardus Loots uit Oldeboom bestond tijdens en na de gemeenschappelijke kweekschooltijd een hechte, levenslange vriendschap. Toen Loots hem eens in Stiens opzocht, viel zijn oog op de onderwijzeres, hetgeen later tot een huwelijk tussen beiden leidde. Dit echtpaar Loots-Hettema werd voogd van hun nichtje, mijn moeder, die helaas erg vroeg (half)wees was geworden. In die tijd ontstond een grote genegenheid tussen Hoogeveen, die alleen een zoon had (de latere kunstschilder Douwe) en mijn moeder. En als gevolg daarvan kreeg ik bij mijn geboorte mijn eigen leesplankje, met lettertjes, toegestuurd met het schriftelijke advies van Hoogeveen te wachten met het verstrekken van letters tot na de moedermelkperiode.
Tot slot nog een afbeelding van het leesplankje van mijn moeder dat ze altijd heeft bewaard, met als leuk detail rechtsboven het gat waarmee het plankje na de les aan de schoolbank kon worden opgehangen.