Een historische wandeling door het Reestdal (deel 5)
In de vorige aflevering van deze serie, die gaat over het dagelijkse leven op en rond de boerderij in het Reestdal van plm. 50 jaar geleden, zijn we via het voorjaar terecht gekomen in de zomerperiode.
Ik heb u toen al het een en ander verteld over het maaien van het graan en het zetten van korenmijten.
De winterrogge was doorgaans het eerst oogstrijp en in een normale zomer werd omstreeks half juli begonnen met het maaien van de rogge.
Als de roggegarven, eenmaal opgetast in de zogeheten "garsten", stonden te drogen en na te rijpen, werd het vrijkomende stoppelland vrijwel direct bewerkt om nog een tweede gewas voort te brengen.
Allereerst werd weer stalmest aan hopen tussen de garsten uitgereden en nadat deze mest verspreid was, werd het stoppelland omgeploegd en ingezaaid met stoppelknollen.
Stoppelknollen is een snelgroeiend gewas, dat in de winterperiode een goede aanvulling gaf op het rantsoen van hooi en kuilvoer voor de koeien.
Deze stoppelknollen werden in hun geheel, dat wil zeggen zowel het loof als de knol, door het vee opgegeten.
Grasconservering
Intussen was in het Reestland de 2e snede gras groot genoeg om gemaaid te worden. Deze 2e oogst wordt wel etgroen of etgarde genoemd.
Als het weer het niet toeliet om te hooien, werd het gras ook wel aan kuilhopen gezet, de zogeheten persbulten. Deze wijze van grasconservering is nu helemaal buiten gebruik geraakt omdat er inmiddels betere methoden zijn ontwikkeld om het gras te bewaren. In onze jeugd waren deze persbulten nog algemeen in gebruik, zij werden gemaakt door dagen achter elkaar steeds enkele vrachten gras boven op de vorige te stapelen. Door broei en conservering zakte het onderste gras steeds verder in elkaar door de druk van steeds weer nieuw opgebracht gras. Als alle gras aan de bult zat, werd deze afgedekt met een laag zand van plm. 50 cm.
Sommige boeren hadden achter de boerderij voor dit doel betonnen silo's. Je hoefde het gras dan minder zorgvuldig op te stapelen en de sappen bleven beter in het gras achter, maar de wijze van conserveren was dezelfde.
Langzamerhand kwamen er toch ook al allerlei moderniseringen op gang. Een daarvan was de zogeheten hardelandmethode (zie ook 't Olde Karspel jg. 2005 nr. 2: Hardelanden ... wat is ... wat was dat ... ?). Hierbij werd pas gemaaid gras door een speciale machine gekneusd of gehakseld en in één dag in de silo verwerkt. Om een nog betere kwaliteit ruwvoeder te verkrijgen werden er ook wel voederbieten of melasse doorheen gemengd. In de wintermaanden was dit een smaakvol en gezond voedsel voor de koeien. Een voordeel was ook dat door deze wijze van conserveren het kuilvoer 's winters lang niet zo zuur stonk en de boerenmensen daardoor die geur minder bij zich droegen.
Melken
Het dagelijks terugkerende ritueel van het melken ging natuurlijk ook in de zomermaanden gewoon door, maar dan niet op stal maar in de wei.
De koeien werden 's morgens en 's avonds verzameld en dan vastgebonden aan een weidemelkwagen. Dit was een door de plaatselijke smid gemaakte wagen met eromheen een ronde of rechthoekige buis waaraan de koeien stonden. In het midden was een hokje gemonteerd waarin een motor stond die een vacuümpomp voor de melkmachine aandreef.
Eind zestiger jaren kwam de schaalvergroting al goed op gang met als gevolg dat veel boeren gingen overschakelen op melk verzamelen in tanks in plaats van in bussen. Toen uiteindelijk alle zuivelfabrieken gingen overschakelen op uitsluitend melkontvangst met tanks, was het met de karakteristieke melkbussen snel gedaan. Uiteindelijk verdwenen ook de melkmachinewagens uit het landschap. Tegenwoordig melkt men uitsluitend op de boerderij, in een doorloopmelkstal.
Aardappelen rooien
Als de zomer vorderde, kwam de tijd van het aardappelen rooien of zoals wij het hier noemen "eerappelkrabben". In mijn jeugd was dit allemaal nog handwerk en de hele familie werd erbij ingeschakeld.
Eerst werden met een mestvork de aardappelplanten wat losgestoken, zodat je wat makkelijker in de losgewerkte aarde kon wroeten. Kruipend over de aardappelrug woelde je dan met de handen de grond door om de aardappelknollen eruit te krabben en te verzamelen in een tenen mand, die meegesleept werd over het land.
Als de mand vol was werd deze geleegd op een wagen of een kar of aan een hoop op het land.
Om de vingers enigszins te beschermen droeg je meestal dopjes aan de vingers, oorspronkelijk van metaal, later ook wel van rubber.
Als alle aardappelen uit de grond waren, was het altijd een klein beetje feest want moeder bakte dan oliebollen om op deze manier te vieren dat een zeer arbeidsintensieve klus was geklaard.
De aardappelen die in het Reestdal werden verbouwd, waren consumptieaardappelen, voor de mensen dus, maar ze werden ook wel gevoerd aan de varkens.
De aardappelen die bestemd waren voor de varkens werden meestal gestoomd en ingekuild.
Dit stomen gebeurde met een aardappelstomer. Dit was een groot apparaat, meestal van een loonwerker die bij de boeren langs ging om dit werk te doen (zie ook 't Olde Karspel jg. 2002 nr. 3: Nu verleden tijd ... aardappels stomen (nog niet gepubliceerd)).
De stoommachine bestond uit een centrale stoomketel die gestookt werd met grote vierkante briketten, en vier grote losse ketels.
De aardappelen werden met handkracht met een aardappelvork in de ketels geschept en als die vol waren, werden ze met een stoomslang verbonden aan de centrale stoomketel en op deze manier werden de aardappelen gaar gestoomd. Daarna werden de ketels leeggestort in een kuil, hierin stond een man met plankjes onder de klompen om de gaar gestoomde aardappelen aan te stampen. Als de kuil vol was, werd deze afgedekt met een laagje stro, waaroverheen een dikkere laag zand ging.
Voor ons kinderen was dit een heerlijke tijd, er was van alles te beleven en er werden natuurlijk ook veel sterke verhalen verteld. Natuurlijk was ook een vers in de schil gestoomde aardappel veel lekkerder dan de aardappelen die moeder de vrouw 's middags kookte.
Dorsen
In het begin van deze aflevering had ik het al over de oogst van het koren en het zetten van de korenmijten. Als je in de herfstmaanden door het Reestdal reed, zag je overal op de hoge bouwakkers aan weerszijden van het riviertje de karakteristieke ronde, vaak fraai afgewerkte korenmijten.
Deze korenmijten stonden als een soort wachters op het veld, letterlijk wachtten zij op de komst van de dorsmachine.
Deze dorsmachines kwamen in de herfst en wintermaanden bij de boeren om letterlijk het kaf van het koren te scheiden.
Bij de grotere graanboeren, zoals in het Westerhuizingerveld kwamen grote dorsmachines met een draadpers om het gedorste stro in zware balen te persen. Tijdens het dorsen zag je al van verre de "paardekop" op en neer gaan, waardoor het stro op de juiste plek in de pers terecht kwam.
De bediening van met name deze draadpers vereiste toch wel enig vakmanschap, vandaar dat deze dorsmachines met eigen personeel kwamen en de boer zelf weinig werk had aan het dorsen als zodanig.
Bij de kleinere gemengde boeren, zoals langs de Reest, kwam een kleinere machine met strobindmachine die het stro met touw weer aan bossen bond.
Deze dorsmachines hadden meestal maar twee man personeel: een machinist en een instopper. Deze instopper bepaalde het tempo van het dorsen en het werk was ook niet zonder gevaar. Er zijn vroeger regelmatig mensen meer of minder zwaar gewond geraakt of zelfs gedood, doordat een lichaamsdeel ongelukkigerwijs in de machine terecht kwam.
De rest van het werk moest gedaan worden door de boer met zijn familie en buren.
Het gedorste graan werd in zakken opgeslagen, vaak op zolder of op de hilde, om later van tijd tot tijd te worden gemalen door de plaatselijke molenaar.
De bossen afgewerkt stro gingen na het dorsen op de slieten en werden 's winters gebruikt als strooisel onder het vee en in varkenshokken.
Vrijwel alles werd hergebruikt, behalve het kaf van de rogge. Ik kan mij tenminste niet goed meer herinneren wat we hiermee deden, het was nergens voor te gebruiken. Het kaf van de haver werd vaak wel bewaard. Soms werd het gebruikt om paarden- en varkensvoer mee te vermengen en het werd ook wel gebruikt als veevoer, vermengd met gehakselde voederbieten.
De tijd van het dorsen was een bijzondere tijd, het was ook een sociaal gebeuren. Doordat iedereen elkaar hielp trof je elkaar intensief en raakte je erg bij elkaar betrokken. Voor ons als kinderen was het natuurlijk ook een heerlijke tijd vol vertier. Je kon lekker spelen in de kafbulten en muizen vangen die zich onder de mijt verschanst hadden.
Tijdens de schaftpauzes was het vaak gezelligheid troef met van de volwassenen veel sterke verhalen, vooral als het werk klaar was en voor iedereen een borrel werd ingeschonken.
Schouw
Natuurlijk waren er ook minder leuke dingen te doen in dit jaargetijde, een voorbeeld hiervan is het schoonhouden van de perceelsloten.
Om 's winters het water goed te kunnen afvoeren, moesten voor die tijd de sloten van planten en ander ongemak worden ontdaan. Dit alles was natuurlijk handwerk.
Niet alleen de eigen sloten moesten schoon, ook de Reest kwam regelmatig aan de beurt.
Zo'n 3 keer per jaar werd er een zogeheten "schouw" van de Reest gehouden. Dat hield in dat een boer wiens land aan het riviertje grensde, er voor moest zorgen dat zijn gedeelte ontdaan werd van woekerende waterplanten.
Dit werk werd verricht met een zeis waarvan de boom verlengd werd. Sommige boeren gingen ook wel in de Reest zelf, zeker in een droge zomer. Officieel moesten de plantenresten op de wal gedeponeerd worden, maar daar hield vrijwel niemand zich aan, met als gevolg dat met name in de soms scherpe bochten de waterloop verstopt raakte. Doordat het eigen "onkruid" direct wegdreef stroomafwaarts, voelde echter niemand zich verantwoordelijk voor deze opstoppingen. Op een bepaalde dag in het schouwseizoen kwamen de schouwheren met een boot vanaf Balkbrug de Reest controleren. Wie het werk niet goed gedaan had, kon op een boete rekenen.
Toen in de zestiger jaren de Reestvervangende leiding werd gegraven, kwam er minder water door de Reest te stromen met als gevolg dat de waterplanten navenant harder groeiden. Soms groeide zelfs de hele bedding dicht.
Het schoonhouden werd hierdoor voor de aanliggende boeren steeds bezwaarlijker en het was ook een beetje onrechtvaardig want die boeren die geen Reestland hadden, profiteerden toch mee van de afvoer van water via de Reest. Na enkele protestacties van de aangelande boeren werd de schouw afgeschaft en werd het werk overgenomen door het waterschap. Vanaf die tijd gebeurt het door een kraan die vanaf de walkant de rivier ontdoet van de overtollige plantengroei.
Herfst
Geleidelijk zijn we tijdens onze wandeling door de herinnering in de herfst beland. Het werk stond dan vooral in het teken van het voorbereiden op de winterperiode.
Als het gras in het weiland opraakte en het weer slechter werd, kwam de tijd dat de koeien weer op stal gingen. Het dagelijkse leven kreeg dan gelijk een heel ander ritme.
De gewassen en vruchten van het land waren geoogst en zover nodig geconserveerd om in de komende winterperiode door mens en dier geconsumeerd te worden.
De slacht
Een belangrijk onderdeel van dit alles was de slacht. In oktober werd een vetgemest varken geslacht.
Dit slachten gebeurde door een huisslachter die langs kwam met zijn koker waarin diverse messen zaten om de klus te klaren.
Het beroep van huisslachter was meestal gecombineerd met dat van rietdekker. Dit was wel logisch want in de herfst en winter kon de rietdekker meestal niet het dak op; dat ging in voorjaar en zomer bovendien veel beter. Zodoende had hij tijd over in herfst en winter.
Als het varken geslacht was, hing het een dag aan de ladder, liefst tegen de voorgevel van het huis zodat iedereen kon zien hoe vet jouw varken wel was. Dan kwam het uitbenen en conserveren van het dier.
Van het opgevangen bloed werd bloedworst gemaakt en van de lever leverworst. Het vlees werd gezouten en ingemaakt in weckflessen. Een gedeelte van het vlees werd, vermengd met vet, gemalen en verwerkt tot worst en verpakt in de darmen van het dier zelf.
Alles werd gebruikt en wat je eigenlijk geneigd zou zijn om weg te gooien, werd gekookt en verwerkt tot hoofdkaas.
De worsten, de achterhammen en het spek kwamen "in de wiemel" te hangen. De wiemel was een uitsparing tussen de zolderbalken in de kamer. Door de drogende werking werd op deze manier alles geconserveerd.
De varkensblaas was voor de kinderen. Opgeblazen werd hij gebruikt als voetbal.
Terwijl ik dit allemaal zit op te schrijven, realiseer ik me hoe gewoon wij dit allemaal vonden in die tijd. Ik denk dat onze kinderen er nu maar raar tegenaan kijken, maar wij waren er helemaal mee opgegroeid en dan vind je het heel gewoon.
Zo gaat het met alle dingen die voor onze generatie volkomen normaal waren, maar door de huidige generatie met enige verwondering worden bekeken.