Deel 3: De achttiende eeuw
Aan wie had Geugjen Hendriks Mulder de molen verkocht? Wie werd in januari 1800 de nieuwe eigenaar van de Koekanger molen? Het bleek een 43-jarige man uit Zuidwolde te zijn, David Rumph. David Rumph werd geboren op 4 juli 1756 te Ommen. Zijn vader, Hendrik Christopher Rumph, had zich daar in 1754 als jager op 't Laar gevestigd. David trouwde met Grietjen Willems uit Zuidwolde. Hun eerste vier kinderen, waarvan de oudste overleed, werden daar ook geboren. Hoewel David Rumph's beroep in Zuidwolde waarschijnlijk molenaarsknecht is geweest, had hij daar wel enig land. Bij zijn vertrek naar Koekange verkocht hij een stuk hooiland, waarvoor hij 750 gulden ontving. In Koekange leende hij in de twee jaren na zijn komst van diverse personen totaal 2800 gulden. Werd daarmee de molen afbetaald of was er een nieuwe investering aan de orde?
Buren
Hoe zag in 1800 de nieuwe omgeving van David Rumph er uit en wie waren zijn buren? Koekange was de laatste tweehonderd jaar niet veel veranderd. De boeren hadden nog als vanouds hun langgestrekte akkers; ten oosten grenzend aan "de marke van Echten" en ten westen aan "die van Broekhuizen". Over Weerwille en Koekange liep een voetpad met veel bruggetjes. Aan dit pad stonden de boerderijen. De meeste aan de oostkant. De één dicht aan het pad, anderen wat verder naar achteren. De Koekanger Dwarsdijk was een zandweg. Daar kon het "verkeer" langs. Aan het noordelijke gedeelte van de Dwarsdijk was geen boerderij te zien. De molen en de molenaarswoning stonden daar heel eenzaam. De woning stond toen nog aan de westkant van de molen, dat wil zeggen vanaf de Dwarsdijk gezien stond de molen achter de woning. Men kan zich afvragen waarom de eerste molenaar van Koekange, Remmelt Mulder, rond 1630 deze plek had uitgezocht. Nader bezien was de keus toch niet zo gek. De plek mocht eenzaam zijn, maar lag wel centraal aan een begaanbare weg. Centraal als men bedenkt dat ook het noordelijke gedeelte van Weerwille van de molen gebruik gemaakt zal hebben. De begaanbare weg was van belang voor de bereikbaarheid van de molen. Men reed eerst door het land tot de Dwarsdijk om daarna die dijk te volgen. Zo was ook de Koekanger kerk aan de Dwarsdijk voor iedereen bereikbaar.
Wie waren in die eenzaamheid de "naaste buren" van de molenaar? Dat waren de boeren, wonend op Weerwille/Koekange, die hun land langs de molen hadden. De boerderij met het land ten noorden langs de molen was in 1800 van Teunis Harms (34 jaar). Zijn vader Harm Teunis kwam reeds in 1764 met de naam Westert in de registers voor. Deze boerderij was, evenals dat met zoveel andere boerderijen het geval was, reeds vanaf 1642 en wellicht nog langer in het bezit van dezelfde familie. De namen Harm Teunis en Teunis Harms wisselden elkaar af.
Aan de zuidkant van de molen lag het land van Hendrik Jans Boverhof, hiervoor reeds genoemd. Hij was in 1800 68 jaar. Ook zijn boerderij was reeds eeuwen een familiebezit geweest. Tussen de twee genoemde buren oefende Hilbert Jans Boverhof zijn bedrijf uit. Hilbert Jans was een negen jaar jongere broer van Hendrik Jans Boverhof. Hun boerderijen stonden naast elkaar op een behoorlijke afstand ten oosten van het Koekanger voetpad. De kavel van Hilbert Jans was rond 1630 in het bezit van Albert Kersjens, die in die tijd een stuk van zijn land voor de molen beschikbaar zal hebben gesteld. Langs de zuidzijde van de molen liep zijn kavel op éénderde breedte door naar de Dwarsdijk om over de Dwarsdijk weer op volle breedte te komen. De smalle strook langs de molen bestond in 1832 nog uit heide.
De zuidelijke kavel, naast Hendrik Jans Boverhof (thans ten noorden langs de Boverhofsweg), kwam in het verleden niet in de gegevens voor. Vermoedelijk is deze kavel eeuwenlang niet ontgonnen geweest. De eerst bekende eigenaar kwam naar voren rond 1808 en was toen de 33-jarige Jan Geuchies Vogelzang, afkomstig uit Avereest. Het gedeelte van deze kavel tussen Weerwille en de Dwarsdijk, groot 5,67 ha, bestond in 1832 nog voor ruim éénderde gedeelte uit hakhout. Het gedeelte voorbij de Dwarsdijk was enkel heide.
Voorts konden nog tot de buren worden gerekend de mensen die woonden in het "arrem" huis. Het armhuis stond op de plek van de latere kruidenierswinkel Kraal en was eigendom van de Diaconie. Tegenover het armhuis, waar later het terrein van "de Kuyer" was, had de Diaconie een bijbehorend stukje grond. Het armhuis werd de Hut te genoemd. Vóór 1800 werden de bewoners ook met die naam aangeduid, zoals Jan Hut te of Mien Huttien.
Het gemeenschapsgevoel kwam in vroegere tijden onder andere naar voren bij de burenplichten. Zo zou David Rumph op zeker moment in drie achtereenvolgende jaren de burenplicht vervullen voor éénzelfde gezin bij overlijden van enkele weken oude kinderen.
Lasten
David Rumph vestigde zich in Koekange in de Franse tijd. In 1795 had Napoleon zich meester gemaakt van ons land. Geleidelijk werden nieuwe wetten ingevoerd. In 1806 had dat ingrijpende gevolgen voor de Drentse molenaar. Was de impost op het gemaal in Drente in 1630 vervangen door het hoofdgeld, in 1806 werd deze belastingheffing opnieuw ingevoerd. Weer moest een ieder die graan liet malen eerst naar de gaarder, een plaatselijke belastingambtenaar, om de impost te betalen. Hij kreeg dan een kwitantie en een duplicaat-biljet, waarop door de gaarder (in Koekange was dat K.A. Dekker) was aangetekend de hoeveelheid, het soort graan en de molen waar men het wilde laten malen. De molenaar werd verplicht erop toe te zien dat de hoeveelheid te malen graan in overeenstemming was met het gewicht van de kwitantie. Nadat het graan gemalen was moest hij het betalingsbewijs in tweeën scheuren en in een door de overheid verstrekte bus doen; het duplicaatbiljet, zonder welke geen graan vervoerd mocht worden, moest hij aftekenen. De belastingheffing op het malen van graan was voor de nationale overheid, na de verponding, de grootste inkomstenbron. Dat de opgelegde taak aan de molenaar daarbij van groot belang werd geacht bleek wel uit het feit dat de molenaar verplicht werd de eed af te leggen. De eedsaflegging hield in een belofte om de wet te zullen gehoorzamen. Elke molen moest voorzien zijn van schalen en gewichten. De molenaar bezat die veelal niet omdat met inhoudsmaten gewerkt werd. Aanschaf betekende weer extra uitgaven in een steeds moeilijker wordende tijd. De nieuwe maatregelen riepen dan ook veel verzet op bij de molenaars. Overtreders werden echter streng gestraft. De boetes waren hoog.
Beloning
Betalingen aan de molenaar werden met name op het platteland sinds eeuwen in natura gedaan. De vergoeding voor het malen bedroeg veelal 1/16 gedeelte van het te malen graan. De beloning werd de hocht genoemd. Voor de controle op de impost was betaling in natura niet eenvoudig. Voortdurend werd getracht daarin verandering te brengen, doch zonder succes. Een geld-huishouding lag nog ver weg. De enige regel die werd ingevoerd was dat de ingezetenen (en niet de molenaar) de keus zouden hebben om in geld of in natura te betalen. Uiteraard had deze regel weinig effect. Door de hocht in kisten te verzamelen zou nagegaan kunnen worden hoeveel graan er gemalen was. Een poging daartoe bleek ook geen succes. De Raad van Financiën van Drenthe dacht een oplossing gevonden te hebben en deed bij brief van 26 maart 1807 het volgende voorstel aan de Minister van Financiën:
de Raad van Financiën in het Landschap Drenthe
aan: Den Minister van Financiën van Z. M. den Koning van Holland.
Hoogedele Gestrenge Heer!
Ter onzer vergadering informatiën zijn de ingekomen, dat, zo niet alle, immers een groot gedeelte der molenaars op hunne koorn-molens kisten en vaten plaatsen, onder voorwendzel van het graan, hetwelk bij de hocht hem eigendom word, daarin te storten, en dat zelfs op onderscheidene molens eene aanzienlijke quantiteit van allerley soort van graan, alle op eene afzonderlijke wijze, in deze kisten en vaten bevonden was voorhanden te zijn, hetwelk door de molenaars als hem gekogt graan wierde opgegeven en vermits, naar ons inzien, op deze wijze de molenaars zich volkomen tegens deze chexche kunnen beveiligen, en tevens de Peil en visitatie geheel illusoir zouden kunnen worden gemaakt, zo hebben wij ten einde aan de molennaars de mogelijkheid te benemen, om met het schepgraan te frauderen, over dit stuk met allen eerst nagedagt en het is ons na rijpe deliberatiën voorgekomen, dat op alle molens, alwaar gehocht of geschept word tot berging van het schepgraan lands-wegen diende geplaatst te worden eene grote welgeslotene kist, van boven voorzien van een ruime tregter, zo gemaakt, dat het koorn gemakkelijk door dezelve in de kist kan worden gestort, maar niet wederom uitgestort,- van deze kist moeste de gaarder den sleutel in bewaring hebben en gescheiden zijn om of in persoon of door een Landsbediende, wanneer de kist vol was, of de molenaar schepgraan nodig had, de kist te openen en het koorn in zijn bijzijn of dat van
den Landsbedienden van de molen te laten vervoeren. Door deze mesure zou onzes bedenkens het frauderen in dezen zo niet geheel onmogelijk, ten minsten zeer moeyelijk worden. Trouwens behalven dat op deze wijze
de fraudateurs beter zouden kunnen worden ontdekt en de molenaars tot zijn pligt gehouden wordt de molens ook perfect onder Peil gebragt,- immers er is overal eene vaste bepaling van de quantiteit hocht, die de molenaar per mudde mag nemen, zodat het schepkoorn telkens uit de kist gemeten wierd, dan kon men door het confronteren van de gaarder's boeken telkens calculeren, of er ook meer koorn was gemalen dan er was aangegeven. Het is wel waar dat de molenaar van het schepkoorn buiten de kist zou kunnen houden maar het is tevens waar, dat wanneer zulk koorn buiten de kist bij de molenvisitatie gevonden wierd, hetzelve niet alleen prijs, maar ook als gefraudeerd moest worden aangehaald (in beslag genomen).
Daarbij heeft deze mesure altoos dat voordeel dat het koorn nimmer op de aankomst van den cheques uit de zakken kan worden gestort en als schepkoorn opgegeven. Wij hebben gemeend dit en ander ter kennisse van Uwe Excellentie te moeten brengen, ten einde ter voorkoming van alle nadelige gevolgen, welke den lande daardoor zouden kunnen worden toegebragt, naar aanleiding van hetzelve zodanige maatregelen mogen worden genomen, als Uwe Excellentie zal vermenen te behoren.
Waarmede etc
In tegenstelling tot enkele andere departementen werkte in Drenthe de raad van Financiën hard mee aan de verwezenlijking van het nieuwe belastingstelsel. Men deelde daar de inzichten van minister Gogel.
In 1805, vóór de invoering van de nieuwe belastingmaatregelen, hadden de molenaars al verschillende gegevens moeten verstrekken. Uit deze gegevens is gebleken dat veel molenaars een omzet hadden van plm 1200 mudden per jaar. Het dubbele daarvan kwam ook hier en daar voor. Men moet wel bedenken dat de schattingen van de molenaars niet aan de hoge kant geweest zullen zijn.