't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Herinneringen van mandenmaker Meine Veld

door Aaltienus Buiter

Het beroep van mandenmaker of mandenvlechter, dat vroeger door sommige particulieren werd uitgeoefend, is geheel verdwenen. Een van de laatsten die dit beroep in deze omgeving nog hebben uitgeoefend, is de nu 83-jarige Meine Veld van de Ruinerweg in Koekangerveld.
In een geanimeerd gesprek dat ik met hem en zijn vrouw Dina had, hebben ze mij hierover en ook over hun leven veel verteld.


Meine Veld werd in 1925 geboren in het huis waar hij nog steeds woont, nu samen met zijn vrouw Dina. Hij was het 6e kind in het gezin, dat tot 8 kinderen zou uitgroeien. Vader, Roelof Veld Kzn. (1878-1950), was ook mandenmaker van beroep. Hij was getrouwd met Gerregien Fictorie (1888-1979).
Meine's vader Roelof heeft 10 jaar lang in de kolenmijnen in Duitsland gewerkt. Toen ze zouden gaan trouwen, is Gerregien ook in Duitsland wezen kijken, maar die wilde daar niet wonen. Dus is Roelof toen maar mee teruggegaan naar Nederland. Hij pakte daar het beroep van mandenmaker op. Een beroep dat meer in de familie voorkwam, want ook zijn vader en de broers van zijn vader oefenden dat beroep uit. Van hen heeft Roelof het vak geleerd.

Perceel grond gekocht
Roelof Veld kocht in 1921 een stukje heideveld in het Koekangerveld voor ƒ 600,-. Hij liet daar een huis op bouwen en bracht de grond in cultuur en kon zo een paar koeien houden. De koeien werden hoofdzakelijk verzorgd door Gerregien. In de volksmond werd ze Garre genoemd. Roelof hield niet van het landbouwwerk. Naast de zorg voor gezin en bedrijf werd er door Gerregien ook met petroleum en manden gevent. Toen Meine wat groter werd, moest hij ook mee om de petroleum uit te venten. "Ik moest dan vaak richting Malterhaar (nu Marterhaar)", vertelt Meine. "Hier stonden toen naast enkele gewone woningen nog veel krotten en plaggenhutten.
Bewoners in die tijd waren o.a. fam. Brink, Roelof Bakker, Jan Tuin, Berend Achtersmid en Hendrik Mager. Ook mijn opa Veld woonde daar. Ik ging dan lopend bij de klanten langs, met aan iedere hand 2 bussen met ieder 4 liter petroleum.
In de omgeving van Marterhaar is er erg veel veranderd. Vroeger was daar een meeuwenplas, daar gingen we als jongens in het voorjaar vaak naar toe om eieren uit te halen. Dat was toen heel normaal, alle schooljongens zochten eieren. Nu zijn daar op die plaats de staatsbossen. Ik weet nog goed dat die aangeplant zijn", vertelt Meine. "Een broer van mij werkte op de kwekerij waar de jonge aanplant voor de staatsbossen vandaan kwam. Ze werden daar opgekweekt van zaad tot plantje".

Druk met manden maken
Vader Roelof was altijd bezig met manden vlechten. "Die werden door moeder met paard en wagen (een tweewielige kar) in de hele omgeving uitgevent", herinnert Meine zich.
"Als je in het mandenmaken de kost wilde verdienen, dan moest je zo'n 11 manden per dag maken, anders kwam je niet aan een weekloon. Ik heb dat nooit kunnen halen", zegt Meine. "Mijn maximum was 7 manden op een dag. Als je dan weet dat een mand 40 cent opbracht dan kun je wel nagaan dat dit geen vetpot was, want de onkosten moesten daar ook nog af.
De benodigde twijg kocht mijn vader in Windesheim, bij Zwolle. Hij moest ze dan met paard en wagen afhalen van het station in Meppel. Ikzelf haalde later de twijgen uit Wijhe, maar ik deed dat toen met de auto. Toen was de prijs voor een mand ƒ 4,50 tot ƒ 5,-. De manden die we maakten, waren hoofdzakelijk aardappelmanden en wasmanden. Tegen het najaar als de boeren weer gingen aardappelrooien, dan was het de drukste periode. Dan was men manden nodig. De beste klanten van mij waren de boeren die niet al te netjes waren. Daar waren de manden eerder stuk en dan moesten ze weer nieuwe hebben".

Geen mandenmaker worden
Meine was zelf helemaal niet van plan om mandenmaker te worden. Toen hij na de Tweede Wereldoorlog in militaire dienst moest, was hij bij de eerste lichting die werd uitgezonden naar Indië. Drie jaar later kwam hij terug en wilde toen een vak leren in de bouw, maar… zijn vader wilde liever dat hij hem hielp met manden maken. En dat hij het werk op den duur van hem zou overnemen. Maar na enkele gesprekken kreeg hij het toch voor elkaar dat hij in Zwolle naar school mocht om een opleiding als bouwvakker te volgen. Dat heeft hij echter niet lang kunnen doen, want in 1950 overleed zijn vader plotseling aan de gevolgen van een hartaanval. Moeder Gerregien stond er toen alleen voor en zijn vader had nog een hele lijst met bestellingen die nog afgewerkt moesten worden. Het gevolg was dat Meine niet weer naar school ging, maar 2 maanden in de leer ging bij ter Wal in Meppel om het mandenmaken goed onder de knie te krijgen. Door de omstandigheden gedwongen, is hij toen dus toch mandenmaker geworden. Zo heeft hij zijn moeder door die moeilijke periode heen geholpen.
Moeder Gerregien is tot op hoge leeftijd actief gebleven. Zo is ze zelfs drie keer op oudere leeftijd naar haar kinderen in Canada geweest. Vooral in die tijd was dat een hele onderneming.

Geen brood in
In 1951 is Meine getrouwd met Dina Zanting uit Veeningen. Toen ze trouwden, trokken ze bij moeder Gerregien in. Dat is zo gebleven tot 1960. Doordat er toen inmiddels 3 zoons (Roelof, Hendrik en Gerrit) geboren waren, werd de woonruimte wat krap en zo verhuisde moeder in 1960 naar Meppel.
Naast de mandenvlechterij hadden Meine en Dina een boerenbedrijfje met 5 koeien. Dat was te weinig om van te leven, vooral toen er kinderen kwamen. Toen er in 1957 sollicitanten werden opgeroepen voor een baan bij de Ned. Aardolie Maatschappij, heeft Meine daarop gesolliciteerd. "We waren daar met meer dan 100 sollicitanten en ze moesten 4 man hebben. Ik dacht bij mezelf", zegt Meine, "dat kan ik wel vergeten. Er zijn er vast bij die beter zijn dan ik. Maar warempel, een paar weken later kreeg ik bericht dat ik kon komen. Dat was juist toen onze tweede zoon werd geboren. Vanaf dat moment werd ik NAM-medewerker, maar het mandenvlechten ben ik in de vrije tijd nog wel blijven doen". Meine vertelt dat hij 27 jaar bij de NAM werkzaam is geweest. Toen hij zijn werk bij de NAM beëindigde, is zijn zoon bij de NAM in dienst getreden. Niet in dezelfde functie maar wel bij hetzelfde bedrijf. Ook dat kan van vader op zoon overgaan.

Zelf twijg verbouwen
De twijgen voor het vlechten verbouwde Meine later zelf. Hij had nog een stukje grond en daarop stond geen vee meer, dus werd er twijg ingeplant. Dit planten gebeurde in de winter. Natuurlijk alleen wanneer het niet vroor. In het daarop volgende jaar kon de twijg vanaf ongeveer eind november, als het blad eraf was, worden gesneden. Dit gebeurde tot uiterlijk 20 maart, want in het voorjaar begint de twijg weer uit te botten. Het was allemaal handwerk. De twijgen werd in bossen van zo'n 300 stuks gebonden en moesten dan nog even drogen.
Twijg die geschild moest worden, kwam rechtop in een laagje water te staan, want dan laat de schil beter los. Het schillen deden ze vaak samen. Daar hielp Dina ook aan mee. Van de geschilde twijgen werden de mooiere manden, zoals siermandjes en manden die de vrouwen gebruikten voor de was, gemaakt. Een enkele keer heeft hij ook een wieg gevlochten.
De ongeschilde twijgen voor de gewone manden kwamen, voor ze gebruikt werden, nog weer 9 dagen in het water te liggen om ze soepel te maken.
Als Meine zat te vlechten, dan hield Dina hem vaak gezelschap door bij hem te gaan zitten breien. Zo konden ze elkaar na het dagelijkse werk op de hoogte houden van wat er zoal speelde.

Vlechten leren
Meine vertelde dat hij het vlechten van zijn vader leerde. Hij moest dan met de bodem van de mand beginnen en dan nam zijn vader het verder over. Ook zijn zoon Gerrit heeft het vlechten nog geleerd. Evenals kleinzoon Sebastiaan. Maar het is pure hobby er is nu helemaal geen droog brood meer in te verdienen. De manden komen tegenwoordig uit Oost-Europa en China. Daar kunnen ze veel goedkoper produceren.

Gereedschap
Voor het vlechten van manden heb je niet veel gereedschap nodig. Een zakmes of een ander mesje om de uiteinden van de twijgen aan de mand af te snijden of af te steken. En verder "het ijzer" dat is een ijzeren bout om de twijgen tijdens het vlechten wat aan te kloppen. Meine is nog in het bezit van "het ijzer" van zijn grootvader.

Jaarmarkten en braderieën
Het mandenvlechten gebeurt nu enkel nog als hobby, op jaarmarkten bijvoorbeeld in het kader van oude ambachten.
Meine vertelt dat hij 33 jaar geleden voor het eerst werd gevraagd om een demonstratie manden vlechten te geven op een brinkavond in Ruinen. Hij zegt: "Ik had er eerst helemaal geen aardigheid aan, maar toen ik dat een paar keer gedaan had, begon ik het erg mooi te vinden. Ik heb dat wel zo'n 30 jaar lang gedaan. En op allerlei plaatsen". En hij somt op: "St. Jansklooster, Leerdam, Emmen, Staphorst, Eelde, in ziekenhuizen en verpleeghuizen, in de Martinihal in Groningen. Kortom, in een grote regio. Aan belangstelling op dit soort avonden hadden we dan niet te klagen".
Dina ging ook altijd mee naar deze demonstraties. Twee jaar geleden is hij echter met dit werk gestopt. "Aan alles komt een keer een eind. Ik ben met dit werk in Ruinen begonnen, 2 jaar geleden ben ik er ook in Ruinen op een brinkavond mee gestopt", zegt Meine. "Het werk begon mij zwaar te vallen. Dan wordt het tijd om te stoppen. Dina kan ook niet zo goed meer. Die is met breien inmiddels ook gestopt. Maar ze heeft nog wel 17 paar sokken op voorraad liggen, dus we kunnen nog wel even vooruit. We kunnen terugzien op een mooi leven, maar we hebben er wel wat voor moeten doen", zo besluit Meine.


Met dank aan Dina en Meine Veld.

*****