Herinneringen van Bertus Oosterveen aan buurtschap Wijkbrug van omstreeks 1940
Bertus Oosterveen gaf mij op een vrijdagmiddag, toen hij even in de molen kwam, te kennen dat hij nog wel het een en ander wist te vertellen van de buurtschap Wijkbrug, uit zijn jeugdjaren.
Doordat toen de Hoogeveense Vaart nog door deze buurtschap liep, was daar toen nog een behoorlijke bedrijvigheid. Na de omlegging van de vaart, de aanleg van de Slenkenweg en daarmee de afsluiting van de Postweg in de zeventiger jaren van de vorige eeuw, is de bedrijvigheid in deze buurtschap nagenoeg verdwenen. Op een gegeven moment ben ik dus gewapend met pen en papier bij Bertus en zijn vrouw Klaasje op bezoek gegaan in hun woning aan de Wiltenweg nr. 3. En werkelijk, de verhalen rolden over tafel, ook over hun eigen leven.
Bertus vertelt dat hij in 1927 is geboren aan de Hooijersteeg (nu nr. 1), als 5e kind in een gezin dat zou uitgroeien tot 9 kinderen. Hooijersteeg 1 ligt op een afstand van een paar honderd meter van de Hoogeveense Vaart. Zijn ouders Hendrik Oosterveen (1891-1943) en Aaltje Kist (1893-1969) hadden daar een klein boerderijtje, met 1,5 ha eigen grond. Zijn vader had in 1922 dat perceel grond, dat toen nog bos was, gekocht van de Vereniging ter Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in de gemeente de Wijk. In dat stuk bos had hij eerst een huisplaats uitgehakt en een klein boerderijtje laten bouwen en daarna het perceel verder ontgonnen.
Daarvoor hadden ze gewoond op Rogat, aan het begin van 't Allee, in een huisje dat toen eigendom was van de jonkers Jan en Arend de Vos van Steenwijk.
Bertus ging samen met Hendrik Donker, die aan de Noorderkanaalweg (nu nr. 8) woonde, naar de lagere school in de Wijk. Heel vaak werden ze met de boot van vader Willem Donker over de vaart gezet, dan konden ze zo binnendoor lopen naar school. Op die manier konden ze een heel stuk afsnijden van de route via de Wijkbrug en de Postweg. Die boot werd ook altijd gebruikt om veevoer te halen bij de molen van Slot, die ook aan de Hoogeveense Vaart stond. Het water speelde een grote rol in het leven van de buurtschap Wijkbrug.
Turfschippers
Op de Hoogeveense Vaart was er in die dagen nog druk scheepvaartverkeer. Er waren wel 7 turfschippers die regelmatig langskwamen en hun ligplaats aan de Wijkbrug hadden.
Hij somt ze allemaal op, te beginnen met H. Klomp. Deze woonde alleen in de zomer op het schip. In de winter woonde hij in een huisje dat gestaan heeft aan het Tenwolderwijkje. Dan waren er Romke en Sietse Roffel; zij woonden het gehele jaar door op hun schip. Hendrik Botter had ook een huis op Rogat. Roelof Bruins huisde ook in de winter op het schip. Zijn ouders woonden aan de Postweg dicht aan de vaart.
Dan waren er nog als turfschippers Jan de Groot en Piet Vos, die permanent op hun schip woonden. De laatste heeft later zijn schip verkocht en ging toen wonen aan de Noorderkanaalweg (nu nr. 3).
Turven tellen
De meeste turfschippers hadden allemaal hun eigen vaste klanten. Wanneer ze aan de Wijkbrug lagen, dan gingen de schippers rond om hun klanten aan te zeggen dat ze weer bij de brug lagen met turf. De boeren trokken dan met paard en wagen naar de Wijkbrug om een vrachtje brandstof voor de kachel op te halen. Er waren twee soorten turf: lange turven en kleine vierkante platte turf. Deze laatste soort was veel harder en werd "baggelaar" genoemd. Later kwam er nog bolsterturf. Deze bolsterturf werd door sommige boeren onder het hooi in het hooivak gebruikt, in plaats van, zoals tot dan toe gebruikelijk was, takkenbossen. Wanneer het hooivak leeg was dan werd deze bolsterturf fijn geklopt en gebruikt voor strooisel in de paardenstal. Vanuit de paardenstal werd ze dan, soms nog weer vermengd met de paardenmest, in de mestgrup achter de koeien gebracht. Op deze manier moest je de bolster soms 3 of 4 keer verwerken voor je ze als mest over het land kon brengen.
De turven werden per stuk verkocht, er moest dus altijd geteld worden. "De vrouw van een van die tufschippers moest je met het tellen altijd in de gaten houden," vertelt Oosterveen. "Die probeerde altijd om de aandacht af te leiden. Ze pakte de turven per paar en dan telde ze bijvoorbeeld 12, 14, 16 en dan vroeg ze bijvoorbeeld zo ineens: "Hoe oud is je moeder nu"? Zei je dan bijvoorbeeld: "50 jaar," dan zei ze: "O, vijftig" en ze telde met de turf zo verder: 52, 54 enz. Als je bij thuiskomst de turf nog eens natelde, dan kwam je wel turf te kort!" vertelt Oosterveen.
Aanlegsteiger
Het waren niet alleen de turfschippers die aanlegden bij de Wijkbrug.
Ook de aanvoer van kunstmest voor de landbouwbank bij de molen in de Wijk ging in die dagen per schip.
Vader Hendrik heeft verschillende keren, samen met Derk Jonkers en Jan Bolling een schip met kunstmest gelost. Hoe harder ze werkten, hoe meer ze verdienden, want de landbouwbank had er belang bij dat het schip zo kort mogelijk aan de wal lag. De eerste twee dagen behoefde er namelijk geen liggeld te worden betaald. Hoe sneller het schip weer leeg was, hoe voordeliger dus voor de landbouwbank.
Dat kunstmest lossen was verschrikkelijk zwaar werk. Het was allemaal handwerk. Alle zakken met kunstmest moesten vanuit het ruim van het schip, op de schouder, via de ladder, naar de wal gedragen worden. Daar werden de zakken dan weer op een wagen geladen en werden ze naar de molen gebracht.
Praamjager
In die tijd waren er veel schepen die nog geen motor hadden. Die moesten zeilen of ze werden getrokken door de schipper zelf of soms door diens vrouw, als het een "potige" vrouw was. Als het schip beladen was, werd er vaak een praamjager of scheepsjager, ingehuurd. Die spande dan zijn paard voor het schip en trok het naar de volgende sluis, of soms nog verder. Aan de Hessenweg op Rogat, woonde ook een praamjager, Bart Zoer. Deze trok met zijn paard de schepen tussen Meppel en Hoogeveen. Als hij geluk had (en het paard pech), dan had hij heen en terug een schip en anders moest de praamjager met alleen het paard weer terug. Langs de hele vaart liep een pad waar het paard overliep. Dat noemde men het jaagpad. Over het Tenwolderwijkje was speciaal voor dat jaagpad een bruggetje gelegd. Het was vaak lange dagen maken om wat te verdienen, want meestal lag bij de winterdag de verdienste stil omdat er dan weinig gevaren kon worden.
De melkboot
Van de boeren die aan de vaart en aan de Wijker kant van de vaart woonden, werd de melk met de boot naar de fabriek op Rogat gebracht. Deze boeren moesten de melkbussen aan de rand van de vaart zetten. "Melkvaarders" in die dagen waren Klaas Mulder en Harm Paasman. Deze beide mannen voeren de melkboot om de beurt een week. De andere week deden ze een van beiden de melkwagen waarmee de melk van de andere boeren naar de fabriek werd gebracht.
Horeca aan de Wijkbrug
In het verleden was Wijkbrug rijk aan cafés. Er is een periode geweest dat er wel 3 cafés waren. Als je vanaf Koekange kwam en de brug over ging, dan stond er links een dubbele woning. Nu is dat Zuiderkanaalweg 11, waar Bertus Kip woont. Daar was vroeger ook een café in gevestigd. Wie er woonde weet Bertus niet meer.
Wat nu Zuiderkanaalweg 8 met bewoner Van Ommen is, daar was Geert Kreulen caféhouder. Toen Kreulen overleden was, hertrouwde zijn vrouw met Roelof Koopman. Die was naast caféhouder ook fietsenmaker en boer.
Daarnaast op de hoek van de Postweg, nu Zuiderkanaalweg 7 van J. de Munck, was nog het café van Beute. Die heeft daar slecht geboerd, want hij kwam in het armenhuis aan de Noordwijkerweg terecht.
De zaak werd overgenomen door Jans Wittink met zijn vrouw Garregien. Wittink was ook timmerman. Hij stond erom bekend dat hij kleine borrels schonk. Kreeg je dan ergens anders eens een kleine borrel, dan was het gezegde: "O, dat is een Jans Wittink-burreltien".
Brugwachters
Bij de brug behoorde natuurlijk ook een brugwachter. De woning vanaf Koekange gezien, links voor de brug was de brugwachterswoning, nu Noordwijkerweg 6. Dat was een dubbele woning.
Aan de ene kant woonde Albert Klomp met Margje. Zij was brugwachter. Hij was petroleumventer en hij deed verder voerwerk voor de boeren. Daarvoor had hij twee "kidden", waarmee hij allerlei loonwerk deed bij de boeren.
De bermen van de vaart waren eigendom van de kanaalmaatschappij. Albert mocht het grasgewas daarvan maaien voor hooiwinning voor zijn beide paarden. Hij maaide de berm tussen Wijkbrug en Rogat met de zeis.
Een zoon van Albert en Margje, Arend, was later ook petroleumventer en verkocht daarnaast ook klompen.
In de andere helft van het huis woonde Roelof Koeling. Hij was later brugwachter en 's winters als er geschaatst kon worden op de vaart, was hij baanveger. Maar o wee als je hem twee keer voorbij geschaatst was en je had hem nog niets gegeven. Dan liep je de kans dat hij je zijn bezem voor de voeten gooide.
Aan de andere kant van de weg woonde toen Frans de Vries. Vóór de Vries heeft daar Egbert Klouwen gewoond. Die had een buurtwinkeltje met vooral levensmiddelen. Als klanten hadden ze veel schippers. De beide dochters van Klouwen zijn naar Koekange verhuisd. Jantje was getrouwd met Geert Koster en Roelofje is op latere leeftijd nog getrouwd met Egbert Dijkstra.
Inwonend bij de familie Klouwen was Albert Mulder. Dat was een klein mannetje en hij had een hekel aan werken. Van een borrel hield hij echter zo veel te meer. Het liefst zat hij te vissen aan het kanaal. Op donderdag was hij oppasser op de paarden en fietsen van de marktbezoekers bij café De Unie in Meppel. Van die verdiensten kon hij de week zo ongeveer rondkomen.
Naast Frans de Vries vestigde Lucas Linde zich als timmerman aan de Noorderkanaalweg 1. Hij had een stukje grond gekocht van Frans de Vries en bouwde daarop een woning en een timmerwerkplaats. Zoon Henk nam dat later over en woont er nog steeds.
Groene bril
Bertus vertelt ook nog een sterk verhaal over Jaap van Goor. Deze woonde ook aan de Noorderkanaalweg en had een klein boerenbedrijfje. Hij hield een paar magere koeien, maar het hooi dat hij ze gaf wilden ze niet vreten. Toen had iemand tegen hem gezegd: "Je moet ze een groene bril opzetten, dan denken de koeien dat het gras is." Volgens de overlevering zou hij het wel geprobeerd hebben.
Darvi
Weer naar de andere kant van het water. In wat nu Zuiderkanaalweg 15 is, van A. van Lunzen, woonde vroeger Burema. Deze was ook fietsenmaker. Burema is in de dertiger jaren naar de Oosterwijk in de Wijk vertrokken en heeft daar toen een vrachtwagen aangeschaft. Die vrachtwagen werd gebruikt voor zowel veevervoer als ook voor grondboringsactiviteiten; daar is Burema toen mee begonnen. De vrachtwagen had als opschrift: "Darvi". Dat betekende: Deze Auto Rijdt Voor Iedereen.
De Broeksteeg, nu een doodlopend weggetje bij het voormalig pand van Burema in de Oosterwijk, kwam vroeger recht voor de Wijkbrug uit. Dat was dus voordat de nieuwe Hoogeveense Vaart gegraven is. Aan de Broeksteeg stond ook nog een boerderijtje waar W. Dedden eigenaar van was. Daar woonde toen Klaas Guichelaar. Deze was gemeentearbeider en hield ook nog een paar koeien. Het boerderijtje is in de veertiger jaren al afgebroken.
Armenhuis
Het armenhuis van de diaconie van de Hervormde kerk IJhorst-de Wijk stond ook aan de Wijkbrug. Het was gevestigd in het pand Noordwijkerweg 5. Daar wonen nu dokter van Bremen en de fam. Muller. Oosterveen vertelt dat hij zich nog enkele bewoners van het armenhuis kan herinneren. Armhuisvader was Simon Meijer. Later werd dat Willem Broekhuizen. Er was een klein boerenbedrijfje in ondergebracht, waarop de bewoners voor zover ze dat konden, moesten meewerken. De al eerder genoemde, aan lager wal geraakte caféhouder Beute woonde er ook. Deze had in het geheel geen familie. Verder kon hij zich "Blinde Wolter" herinneren. Deze kon heel mooi op de fluit spelen. Vooral bij de zomerdag klonk dat 's avonds over Wijkbrug en Schoonvelde.
De lijkwagen van de begrafenisvereniging was ook gestationeerd bij het armenhuis. Bart Meijer uit de Oosterwijk was in die tijd de koetsier op de lijkwagen.
Het armenhuis heeft later, met de invoering van de AOW haar functie van armenhuis verloren en is toen verkocht aan Albert Westerbeek. Hij had naast het boerenbedrijfje ook nog een melkrit naar Rogat.
Buurtvereniging
In 1947 werd er in Wijkbrug een buurtvereniging opgericht. Het was een hechte gemeenschap. Eén keer per jaar werd er een buurtavond georganiseerd. Dat was altijd in het café van Wittink. En 's zomers was er een feest met allerlei volksspelen, zoals ringsteken en stoelendans. Daar deed de hele buurt aan mee.
Boerenknecht
Bertus moest na de lagere school aan het werk. Hij werd boerenknecht bij een boer in Blankenham. Hij zegt daar geen prettige herinneringen aan te bewaren. Het was een heel eind uit de buurt. Hierdoor kwam hij niet zo vaak thuis. Hij moest daar 's avonds en 's morgens 10 koeien melken. Dat gebeurde toen nog met de hand. Zijn loon was ƒ 3, = per week en als hij een dag naar huis wilde, dan moest hij zelf zorgen voor een vervanger en deze ook zelf betalen.
Toen zijn moeder in 1943 weduwe werd, kwam hij al spoedig weer thuis om op het bedrijfje mee te helpen.
Brand
In 1953 is Bertus getrouwd met Klaasje van Lunzen uit Koekange. Het echtpaar kreeg 2 kinderen: zoon Henry en dochter Gina.
Klaasje (geb. 1934) vertelt dat zij is geboren in Broekhuizen, op het adres wat nu nr. 37 is. Dat boerderijtje was van de diaconie van de Gereformeerde Kerk Ruinerwold-Koekange.
Het boerderijtje stond dicht aan de spoorlijn en is op een avond, in 1946, in brand geraakt, waarschijnlijk door vonken uit een passerende locomotief, en geheel afgebrand. "Mijn vader was rietdekker geweest," vertelt ze, "maar werkte toen bij het spoor. Zodoende mochten we tijdelijk in het stationsgebouw in Koekange wonen. We sliepen daar met z'n allen, in wat eerder de wachtkamer was. Door de brand waren we alles kwijt geraakt. In Koekange en de Wijk is er toen nog een kledinginzameling voor ons gezin geweest. Daarvoor gingen H. Lopers en H. Slot met de vrachtwagens rond. Er werd veel meer kleding opgehaald dan wij nodig hadden. Dat is toen ook onder andere gezinnen verdeeld.
Het huisje in Broekhuizen werd door de diaconie weer opgebouwd en mijn vader heeft er zelf het rietendak weer op gemaakt. Maar, vervolgde ze, een paar jaar later moesten wij er uit omdat de diaconie er een ander gezin voor had. Mijn moeder was wel gereformeerd maar mijn vader behoorde niet tot een kerk. Alle kinderen waren gereformeerd gedoopt, behalve mijn jongste broer, geboren in 1945, die was niet gedoopt. Ik denk dat dit heeft meegespeeld dat wij uit het huisje moesten."
Zelf boer
Bertus en Klaasje hebben het eerste jaar van hun trouwen, in 1953, bij zijn moeder ingewoond, daarna hebben zij het ouderlijke bedrijf aan de Hooijersteeg voor taxatieprijs overgenomen en zijn ze voor zichzelf begonnen. De koopsom bedroeg toen voor het huis en anderhalve hectare grond ƒ 11.010, = (omgerekend € 4996, =).
Het bedrijfje werd uitgebreid met mestvarkens en mestkalveren. Daarnaast werkte Bertus nog op de zuivelfabriek in Rogat. Hij heeft ook nog zes jaar een melkrit naar de fabriek op Rogat gehad.
De laatste 10 jaar voor zijn pensionering was hij werkzaam bij Rijkswaterstaat voor bomen snoeien en tuinonderhoud.
Het bedrijfje werd in 1973 van de hand gedaan en ze verhuisden naar de Julianaweg, waar ze 15 jaar hebben gewoond. Nu wonen ze alweer 18 jaar tot volle tevredenheid aan de Wiltenweg.
Bertus en Klaasje, bedankt voor dit openhartige gesprek.