Vastgelegd verleden (21): Veearts en verandering (1)
Vaak gaan mijn bijdragen in deze serie over historische zaken van elders. Deze keer een persoonlijker aflevering. Persoonlijker omdat mijn vrouw en ik van 1965 tot 1996 als dierenartsen in de Wijk en Koekange werkzaam waren.
In de periode tussen de beide wereldoorlogen werkten er in de regio Meppel slechts drie dierenartsen: Wilders in Staphorst, Jalvingh in Ruinerwold en Nip in Meppel. De Tweede Wereldoorlog bracht tijdelijk wat stilstand, maar toch verschenen nieuwe namen zoals Zantinge in Rouveen, Dijkstra in IJhorst, Schreur in Giethoorn, Saathof in Nijeveen, Heemstra in Havelte, Feenstra in Ruinerwold enz. In de jaren erna werd deze lijst door uitbreiding van de praktijken steeds langer. Op het gebied buiten onze Historische Vereniging zal ik verder niet ingaan maar wel uiteraard op de Wijk, waar men eigenlijk ook wel eens een eigen dierenarts wilde en op Koekange dat voor een deel diergeneeskundig vanuit Ruinerwold werd verzorgd.
Na een uitnodigende advertentie vestigde zich in de jaren vijftig in de Wijk dierenarts Nooder. Hij was tot dan werkzaam aan de Kliniek voor Verloskunde aan de Universiteit Utrecht. Nooder was een goed vakman. Hij woonde in het pand waar nu tandarts Visser is gevestigd. Nooders grotehuisdierenpraktijk is helaas nooit echt goed van de grond gekomen en werd in 1961 overgenomen door de toen net afgestudeerde Henk Nip (zoon van dierenarts Nip uit Meppel). Nooder verhuisde naar Meppel en begon daar een kleinehuisdierenpraktijk aan de Brouwersstraat. Henk Nip breidde ook nog uit door overname van klanten van Feenstra in Koekange en werkte verder samen met zijn vader in een praktijk in Meppel.
Ik was ongeveer gelijktijdig met Henk Nip afgestudeerd, maar daarna eerst vier jaar in Utrecht gebleven als dierenarts aan de Kliniek voor Verloskunde. In 1965 besloten mijn vrouw en ik toch beiden voor de praktijk te kiezen. Op een avond terugkerend uit Friesland ging ik een kopje koffie drinken in de Wijk bij mijn jaargenoot Henk Nip en zijn vrouw. U raadt het al, binnen een uur waren de zaken rond: Henk Nip verhuisde naar Meppel, wij gingen naar de Wijk, vader Nip ging zich langzamerhand terugtrekken en zo is 't gekomen...
Het was hier toen heel anders dan nu: in Koekange veel kleinere, vaak gemengde boerenbedrijven en in de Wijk wat grotere, minder gemengde bedrijven. Verder drie zuivelfabrieken: in Koekange, Rogat en Haalweide, de landelijk bekende Fokveedag en het dito Pinksterconcours in de Wijk; en dat alles in een prachtig landschap. In Koekange was de Hooijersteeg pas en de Bosweg tot halverwege verhard. Hoewel als vreemdelingen aanvankelijk voorzichtig benaderd, voelden wij ons al vrij vlug thuis en trad een toestand van wederzijds vertrouwen en vertrouwelijkheid in. Natuurlijk waren er kleine probleempjes, bijvoorbeeld met de taal: spenen werden "pappen", een nageboorte een "neeze", koliek werd "boekseerte" en biggen hadden geen diarree maar "dreten wel barre dunne...". Al met al verliepen de eerste vijf jaar rustig en evenwichtig.
Van de volgende periode van vijf jaar kan dat niet worden gezegd. Henk Nip vertrok in 1971 en het Meppeler deel van de praktijk ging over in handen van Leemans, later bijgestaan door Krom. Zelf dacht ik het voorlopig wel alleen af te kunnen. Maar niet dus! Het werd steeds drukker en in 1973 kwam de straf: ik had te veel van mezelf gevergd en kwam met een hersenvliesontsteking door een gemene beroepsinfectie in het ziekenhuis in Zwolle terecht. Met hulp van mijn vrouw, waarnemers, buurtcollega's en assistenten zijn we echter ook deze periode en de langdurige nasleep ervan doorgekomen. Met de komst van onze duizendpoot Maria in september 1974 en van collega Wiert Meijer en zijn vrouw Renée in november 1976 kwamen we in rustiger vaarwater terecht. Er brak een periode aan van twintig jaar goede samenwerking. De kleinehuisdierenpraktijk en de paardenpraktijk groeiden en aan de Julianaweg kwam een praktijkpand, specaal voor de kleine huisdieren en de paarden.
Tot zover in een notendop het verloop van onze personele bezetting. Maar wat gebeurde er intussen in het veld? Ontzettend veel: de ruilverkaveling werd voltooid, de huisvesting van het vee veranderde en schaalvergroting en specialisatie deden hun intrede. En achteraf bekeken sloten deze vier ontwikkelingen naadloos op elkaar aan. Voor mijn weliswaar inmiddels ervaren maar nogal detaillistische beroepsvisie kwamen de modernere visie en inzichten van Wiert Meijer als geroepen. Tijdens de studie en bij de nascholing werd namelijk nu veel meer aandacht geschonken aan bedrijfsaandoeningen en economie dan in onze tijd. Zo was ik nog maar kort in de praktijk, toen een van de meer vooruitstrevende boeren wilde bouwen en mijn oordeel vroeg over de keuze tussen een traditionele dubbele Hollandse stal, zoals kort daarvoor nog in Koekange was gebouwd, of "zo'n nieuwe ligboxenstal". Het oordeel van de betreffende hoogleraar die ik hierover raadpleegde, was duidelijk: "Als jij deze boer iets anders aanraadt dan een ligboxenstal, ga je je boekje als dierenarts te buiten". Klare taal, waarmee de bouw van de eerste ligboxenstal in Koekange was bezegeld.
Meerdere ligboxenstallen zouden volgen, mede door de ruilverkaveling, zeker in het buitengebied. Er waren veel bijkomende verschijnselen: melkbus en weidewagen verdwenen, koeien (kalveren) moesten worden onthoornd, enz. De ligboxenstal heeft sindsdien veel veranderingen en verbeteringen ondergaan en het percentage erin gehuisveste dieren zal langzaam maar zeker tegenwoordig wel in de richting van de 100 gaan. De thans overblijvende rundveebedrijven worden nog steeds groter en dat is ook aan de grootte van de stalgebouwen goed te zien. Het begrip smaak daarbij buiten beschouwing latend, zou het mij niet verwonderen als straks (er moeten toch minder ministeries komen?) landbouw onder Economische Zaken komt te vallen. En is de klassieke boer inmiddels ook niet veel meer economisch (groot)ondernemer geworden!? Ruilverkaveling en veranderende huisvesting hebben een onvermijdelijke grondgebonden schaalvergroting in de (melk)rundveehouderij betekend.
Bij de schaalvergroting in pluimvee- en varkenshouderij bestond wel veel minder samenhang met beschikbare grond, maar speelde vooral het hygiënische voordeel van de specialisatie een grote rol. Door niet meer alle leeftijdsgroepen onder één dak te houden, maar deze op verschillende bedrijven onder te brengen zoals bijvoorbeeld op fok-, opfok-, vermeerderings- en (af)mestbedrijven, konden de groepen elkaar onderling niet meer besmetten: hygiënisch en economisch een groot voordeel. Grote bedrijven stellen hoge eisen aan hygiëne, waarmee de diergeneeskunde een vooral controlerende, adviserende en preventieve functie heeft gekregen. Was het vroeger de bedoeling het zieke dier beter te maken, tegenwoordig gaat het erom het gehele bedrijf gezond te houden. Voor het zieke dier is steeds minder plaats. De tijd van het romantische gemengde bedrijfje van vroeger: vijf melkkoeien, bijbehorend jongvee, acht zeugen, een hokje kippen en een beetje akkerbouw is, hoe vertederend het ook geweest moge zijn, voorgoed voorbij. Ook het landschap is sterk veranderd. Was het vroeger een veelkleurige lappendeken, tegenwoordig lijkt het meer op een eenkleurig dekbed. De koppels melkrunderen toeven vaak onder dak en hebben buiten plaatsgemaakt voor koppels jongvee of vleesvee met vaak multiculturele achtergronden of een immense kudde schapen of paarden.
De gevolgen van het onverbiddelijk voortschrijden van de tijd lieten ook het beroep van dierenarts niet onberoerd: je kunt de klok wel willen stilzetten maar de tijd gaat genadeloos door. Zo bestond de groep studenten die diergeneeskunde gingen studeren in mijn jaar, 1953, uit 70 jongens en 5 meisjes. Tegenwoordig is de verhouding ook nog 70:5 maar wel net andersom! Dat het beroep van dierenarts zoals veel beroepen dus vervrouwelijkt, is duidelijk. Voor de arbeidsverhoudingen zal dat mogelijk enige gevolgen hebben, zoals bijvoorbeeld misschien meer parttimers en uiteraard meer zwangerschapsverlof, voor de kwaliteit van het werk beslist niet!
Hoe sterk een dierenartsenpraktijk en dus ook het aanzien van dorp en dorpsleven in dertig jaar kan veranderen, illustreer ik u aan de hand van een plaatselijk voorbeeld. Bij de (vroegere) jaarlijkse inenting van runderen tegen mond- en klauwzeer telde ik tussen de zuivelfabriek in Koekange en Weerwille ruim veertig adressen. Ik denk dat het er nu misschien nog twee zijn... Veel van deze bedrijven zijn intussen aangepast voor burgerbewoning, alhoewel nog wel vaak met een functie voor hobbyboeren; en daarmee vormen ze gelukkig weer een groeiend werkterrein voor dierenartsen. Het aantal hobbymatig gehouden dieren zoals geiten, schapen, pony's, allerhande pels- en pluimdragers en zelfs herten, is namelijk de laatste jaren duidelijk toegenomen. (Mensen die bovendien van tuinieren houden moet ik overigens in hun eigen belang het houden van hangbuikzwijntjes ontraden.)
Laat ik besluiten met de mededeling dat niet de nederlaag van het nationale voetbalelftal, noch het huwelijk van Wesley en Yolanthe mijn gedachten de laatste tijd hebben beziggehouden, maar wel de veelzeggende mededeling op het journaal dat 15000 (zegge vijftienduizend!) boeren geen opvolger hebben....