De historie van bakkerij Oosterhuis
door Aaltienus Buiter
Jan Oosterhuis werd geboren op 17 maart 1890. Hij was de oudste zoon uit een gezin van drie kinderen. Zijn ouders woonden in een boerderij aan de Dorpsstraat op de plek waar nu de Rabobank staat. Later verhuisde het gezin naar de Eggeweg, wat nu nummer 33 is. Op 28 jarige leeftijd trouwde hij met Margje Stummel uit Ruinerwold.
Reeds vanaf 1866 was er op wat nu Dorpsstraat 60 in Koekange is een bakkerij annex kruidenierszaak gevestigd. Het was in dat jaar, dat Roelof Tiemens van Dijk als bakker op dit adres een huis liet bouwen en daarin een boerderij en bakkerij begon. In 1882 verhuisde van Dijk naar Hoogeveen en verhuurde de zaak aan Jan Pieffers uit Wanneperveen. Deze was hier bakker tot 1894. In dat jaar kocht Derk Zuidhof het pand van Roelof Tiemens van Dijk en 4 jaar later verkocht deze het weer aan Bertus Zuidhof die hier 19 jaar lang het bakkervak uitoefende. Deze verkocht op zijn beurt in 1917 het bedrijf aan Albert Oosterhuis en vertrok zelf naar Den Haag.
Voordien was Jan Oosterhuis al als bakkersknecht bij Bertus Zuidhof in dienst gekomen en had daarvan het bakkersvak geleerd.
Toen Zuidhof dan ook in 1917 het bedrijf wilde verkopen, had Jan er wel oren naar om de zaak over te nemen, maar omdat hij niet zelf het geld had om de zaak te kopen, was vader Albert bereidt om dat voor hem te doen.
En zo werd Jan Oosterhuis zelfstandig bakker, met daarnaast nog een klein boerderijtje.
In 1918 trouwde hij met Margje Stummel. Het boerderijtje met 3 a 4 koeien werd door haar verzorgd. Het melken was haar werk. Daarvoor ging ze in de zomer met de melkbussen aan de fiets naar het land om de koeien te melken. Zij was de boerin. Het echtpaar kreeg vijf kinderen: vier zonen en een dochter. Albert, Jan, Hilligje, Jentinus en Hendrik. Hiervan is alleen de tweede zoon Jan nog in leven.
Het was altijd vroeg opstaan want het brood moest op tijd gaar zijn. De bakkersoven werd in die tijd nog gestookt met takkenbossen, die hij bij de boeren kocht. De meeste boeren gingen bij de winterdag houthakken voor brandhout of gebruikshout voor b.v. afrasteringpalen. De takken werden opgebonden en voor zo ver men die niet zelf nodig had werden die verkocht. Meestal aan een bakker want die waren er nogal veel nodig. Zo kocht Jan Oosterhuis vaak takkenbossen van zijn buurman Klinge die woonde op wat nu Dorpsstraat 66 is. De prijs voor een takkenbos was in die tijd 3 cent per stuk.
Als de oven eenmaal op temperatuur was dan werd die weer helemaal schoongeveegd. Dit gebeurde met een wisse. Dat was een soort van dweil. En dan ging het brood in de oven. Er werd ook veel roggebrood gebakken dat gebeurde na het gewone brood want dat moest de gehele nacht in de oven staan. Na het brood bakken moest het brood bezorgd worden bij de klanten. Met paard en wagen ging hij dan de boer op. Toen de kinderen groter werden moesten die daar ook bij helpen en werden er ook kruidenierswaren uitgevent.
De nieuw bakkerij werd gebouwd op grond van Oosterhuis (nu Dorpsstraat 58) en werd in erfpacht verhuurd aan de nieuwe N.V. Centrale Bakkerij. De aandelen waren in handen van de bakkers Jan Oosterhuis, zijn broer Klaas Oosterhuis, Roelof Kraal en Jan Roelof Waalkens. Vanaf 1922, toen de nieuwe bakkerij gereed was, werd daar gezamenlijk gebakken. Jan was de vaste bakker.
Afrekenen gebeurde niet elke keer. Er moest veel worden opgeschreven. Veelal werd er een keer per week of ook wel per maand afgerekend.
Zo had Jan een klant die altijd met een briefje van honderd betaalde. Die vrouw hield dat honderdje wel tien keer tegen het licht om goed te controleren of het er geen twee waren. Jan kreeg dan ook altijd de boodschap nog mee van: "als je thuis merkt dat het er toch nog twee zijn dan breng je er maar een terug". Bij deze klant moest Jan ook altijd zelf afrekenen want de zoons vertrouwde ze dat niet toe.
Het was ook veel de gewoonte om wat snoepjes of pepermuntjes toe te geven bij de boodschappen. Daar werd door sommige klanten helemaal op gerekend. Vergat Jan dat een keer dan wist die klant hem dat de volgende keer wel te vertellen zo van "de vorige keer heb ik niks gehad, ik krijg nog van twee keer". Ja op klanten moest je zuinig zijn.
De oven die in 1954 nog gestookt werd met takkenbossen werd later vernieuwd en toen gestookt met bolster (dit is een grof soort turf). Dit werd per schip aangevoerd en moest van een losplaats aan de Hoogeveense Vaart worden opgehaald. Nog weer wat later werden er briketten gestookt die per spoor werden aangevoerd en dan vanaf de losplaats bij het station met paard en wagen naar de bakkerij vervoerd moesten worden. Op het laatst werd de oven met gas gestookt. Daar werd het een stuk gemakkelijker en schoner mee.
Jentinus is met het bakkersbedrijf gestopt in 1984. Van zijn werkzaamheden in de bakkerij heeft de familie nog een videofilm waarop goed te zien is hoe de werkzaamheden waren in een bakkerij. De kruidenierswinkel van Henk is na diens onverwachts overlijden in 1983 nog voortgezet door zijn zoon Jan, doch deze heeft in 1994 het bedrijf ook gestopt.
Zo verdwenen weer een paar bedrijven uit de Koekanger gemeenschap.
Voor dit artikel heb ik de welwillende medewerking gehad van Hennie Oosterhuis-de Groot en verder is geput uit het ontwerp boerderijenboek van Koekange.
Reeds vanaf 1866 was er op wat nu Dorpsstraat 60 in Koekange is een bakkerij annex kruidenierszaak gevestigd. Het was in dat jaar, dat Roelof Tiemens van Dijk als bakker op dit adres een huis liet bouwen en daarin een boerderij en bakkerij begon. In 1882 verhuisde van Dijk naar Hoogeveen en verhuurde de zaak aan Jan Pieffers uit Wanneperveen. Deze was hier bakker tot 1894. In dat jaar kocht Derk Zuidhof het pand van Roelof Tiemens van Dijk en 4 jaar later verkocht deze het weer aan Bertus Zuidhof die hier 19 jaar lang het bakkervak uitoefende. Deze verkocht op zijn beurt in 1917 het bedrijf aan Albert Oosterhuis en vertrok zelf naar Den Haag.
Voordien was Jan Oosterhuis al als bakkersknecht bij Bertus Zuidhof in dienst gekomen en had daarvan het bakkersvak geleerd.
Toen Zuidhof dan ook in 1917 het bedrijf wilde verkopen, had Jan er wel oren naar om de zaak over te nemen, maar omdat hij niet zelf het geld had om de zaak te kopen, was vader Albert bereidt om dat voor hem te doen.
En zo werd Jan Oosterhuis zelfstandig bakker, met daarnaast nog een klein boerderijtje.
In 1918 trouwde hij met Margje Stummel. Het boerderijtje met 3 a 4 koeien werd door haar verzorgd. Het melken was haar werk. Daarvoor ging ze in de zomer met de melkbussen aan de fiets naar het land om de koeien te melken. Zij was de boerin. Het echtpaar kreeg vijf kinderen: vier zonen en een dochter. Albert, Jan, Hilligje, Jentinus en Hendrik. Hiervan is alleen de tweede zoon Jan nog in leven.
Het was altijd vroeg opstaan want het brood moest op tijd gaar zijn. De bakkersoven werd in die tijd nog gestookt met takkenbossen, die hij bij de boeren kocht. De meeste boeren gingen bij de winterdag houthakken voor brandhout of gebruikshout voor b.v. afrasteringpalen. De takken werden opgebonden en voor zo ver men die niet zelf nodig had werden die verkocht. Meestal aan een bakker want die waren er nogal veel nodig. Zo kocht Jan Oosterhuis vaak takkenbossen van zijn buurman Klinge die woonde op wat nu Dorpsstraat 66 is. De prijs voor een takkenbos was in die tijd 3 cent per stuk.
Als de oven eenmaal op temperatuur was dan werd die weer helemaal schoongeveegd. Dit gebeurde met een wisse. Dat was een soort van dweil. En dan ging het brood in de oven. Er werd ook veel roggebrood gebakken dat gebeurde na het gewone brood want dat moest de gehele nacht in de oven staan. Na het brood bakken moest het brood bezorgd worden bij de klanten. Met paard en wagen ging hij dan de boer op. Toen de kinderen groter werden moesten die daar ook bij helpen en werden er ook kruidenierswaren uitgevent.
Centrale bakkerij
Heel lang heeft Jan Oosterhuis niet in zijn eigen bakkerij brood gebakken. Al in 1920 besloten verschillende bakkers in Koekange om gezamenlijk een bakkerij te stichten. Op "den 18den november 1920" werd voor notaris B. van Delden te Meppel de stichtingsakte van de nieuwe naamloze vennootschap gepasseerd. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg ƒ 20.000,- verdeeld over 40 aandelen van elk ƒ 500,-.De nieuw bakkerij werd gebouwd op grond van Oosterhuis (nu Dorpsstraat 58) en werd in erfpacht verhuurd aan de nieuwe N.V. Centrale Bakkerij. De aandelen waren in handen van de bakkers Jan Oosterhuis, zijn broer Klaas Oosterhuis, Roelof Kraal en Jan Roelof Waalkens. Vanaf 1922, toen de nieuwe bakkerij gereed was, werd daar gezamenlijk gebakken. Jan was de vaste bakker.
Klanten
Op klanten moest je in die tijd zuinig zijn. Als middenstander kon je je niet van alles veroorloven. Toen Jan Oosterhuis op een gegeven moment een motorfiets aanschaftte kostte hem dat een klant. Dat was veel te opschepperig. Ook kon je het niet maken om sigaren te roken tijdens het venten want dan ging het je veel te goed.Afrekenen gebeurde niet elke keer. Er moest veel worden opgeschreven. Veelal werd er een keer per week of ook wel per maand afgerekend.
Zo had Jan een klant die altijd met een briefje van honderd betaalde. Die vrouw hield dat honderdje wel tien keer tegen het licht om goed te controleren of het er geen twee waren. Jan kreeg dan ook altijd de boodschap nog mee van: "als je thuis merkt dat het er toch nog twee zijn dan breng je er maar een terug". Bij deze klant moest Jan ook altijd zelf afrekenen want de zoons vertrouwde ze dat niet toe.
Het was ook veel de gewoonte om wat snoepjes of pepermuntjes toe te geven bij de boodschappen. Daar werd door sommige klanten helemaal op gerekend. Vergat Jan dat een keer dan wist die klant hem dat de volgende keer wel te vertellen zo van "de vorige keer heb ik niks gehad, ik krijg nog van twee keer". Ja op klanten moest je zuinig zijn.
Nevenactiviteiten
Naast zijn dagelijkse werkzaamheden was Jan ook actief op kerkelijk terrein. Hij was vele jaren kerkvoogd in de Hervormde gemeente van Koekange. Een ingemetselde steen naast de voordeur van de Hervormde pastorie uit 1930 vermeldt ook zijn naam als kerkvoogd. Dit naar aanleiding van een toen uitgevoerde restauratie van deze pastorie.Gestopt
In 1952 is Jan Oosterhuis met zijn bakkersactiviteiten gestopt en hebben zijn zoons Jentinus en Henk de zaak overgenomen. In 1954 hebben deze het bedrijf gesplitst en ging Jentinus de bakkerij en Henk het kruideniersbedrijf doen. Jentinus bakte toen nog voor Egbert Lopers, wed. L. Kraal, Johannes Otter en zijn broer Henk. Later gingen ze ook brood en gebak leveren bij andere afnemers.De oven die in 1954 nog gestookt werd met takkenbossen werd later vernieuwd en toen gestookt met bolster (dit is een grof soort turf). Dit werd per schip aangevoerd en moest van een losplaats aan de Hoogeveense Vaart worden opgehaald. Nog weer wat later werden er briketten gestookt die per spoor werden aangevoerd en dan vanaf de losplaats bij het station met paard en wagen naar de bakkerij vervoerd moesten worden. Op het laatst werd de oven met gas gestookt. Daar werd het een stuk gemakkelijker en schoner mee.
Jentinus is met het bakkersbedrijf gestopt in 1984. Van zijn werkzaamheden in de bakkerij heeft de familie nog een videofilm waarop goed te zien is hoe de werkzaamheden waren in een bakkerij. De kruidenierswinkel van Henk is na diens onverwachts overlijden in 1983 nog voortgezet door zijn zoon Jan, doch deze heeft in 1994 het bedrijf ook gestopt.
Zo verdwenen weer een paar bedrijven uit de Koekanger gemeenschap.
Voor dit artikel heb ik de welwillende medewerking gehad van Hennie Oosterhuis-de Groot en verder is geput uit het ontwerp boerderijenboek van Koekange.