't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Koekange, Een plaats van betekenis

In dit eerste nummer van 't Olde Karspel een verhaal over de historie van Koekange. Hieruit blijkt dat Koekange in vroeger tijden een plaats van betekenis is geweest. In dit artikel is gebruik gemaakt van de inhoud van het boek "Koekanger historie" geschreven door mevrouw G. Nijenhuis- Scheper en dat uitgegeven is door de Rabobank toen deze 75 jaar bestond.


Het ontstaan van Koekange

Ver aan het westelijk uiteinde van de marke Echten lag eertijds een veenwildernis. Een stuk uit 1275 noemt het met de toepasselijke naam Echtenerfene ( Echtenerveen). De boeren in Echten zullen er weinig waarde aan hebben gehecht. Zij hadden dichter bij huis wel beter land dan die moerassen. De heer van Echten zag er echter wel mogelijkheden in. Vermoedelijk heeft hij de andere Echtener markegenoten uitgekocht, zodat hij geheel eigenmachtig kon beschikken over het veen. Wellicht heeft Rudolf van Echten medewerking gehad van zijn verwant Godekien van Echten, die getrouwd was met Agnese " rechterse van Groningen". Hij was grootgrondbezitter in het kerspel Haren. In die streek werd toendertijd druk gekoloniseerd in de drassige landen, vooral door de toen Fries sprekende bewoners van de Groninger kleigronden. Hun strijd tegen de zee had hun ervaring gegeven inzake waterwerken. Zij waren dus niet bang voor venen en moerassen.

De twintig olde hoven

Een twintigtal van deze mensen is naar Echtenerveen gelokt en daar verrezen twintig boerderijen. De ene, de Venehof, eigendom van de Echtener heren zelf, werd een soort rentmeesterij.
Men zal zijn begonnen met het graven van sloten om het water af te voeren. Waarschijnlijk is de A, de oude stroom, eveneens verbreed en verdiept. En op het zo drooggehouden land werd koren gezaaid. Verder naar het westen, onder het kerspel van Blijdenstein, werden de koeien geweid. Elke bewoner van Echtenerveen had er enige koeweiden. Kôganc noemden ze die in hun Gronings. De g spraken ze uit op zijn Fries, dus als een soort k. Het gevolg is geweest, dat de Drentse buren het overnamen als Kôkanc, zodat die weidestreek weldra algemeen de Kôkange, dit is de koeweiden, heette.

De nije hoven

De kolonie bloeide en weer haalden de heren Van Echten kolonisten, nu op die Kôkange. Het moet omstreeks 1325 zijn gebeurd. De oude en nieuwe kolonisten kerkten in Blijdenstein, want daarheen had men de beste verbindingen. Maar toen de schare kerkgangers groter werd, kwamen er reeds spoedig klachten. De afstand was zo groot. Bij de winterdag, als de landerijen wijd en zijd blank stonden, was het bijna onmogelijk om de kinderen in Blijdenstein te laten dopen en er de doden te begraven. Telkens dreigde het gevaar, dat de pastoor de stervenden niet tijdig kon bedienen met het laatste sacrament, want al had hij naar de voorschriften een goed rijpaard, zelfs te paard was de rit meermalen ondoenlijk. Als bij sneeuwen ijs grote scharen wolven rondstroopten, moest de kerkgang soms geheel worden gestaakt. Heel de westerse wereld was toen roomskatholiek en men weet welk een onvervangbare plaats kerk en priester hebben in deze geloofsopvatting. Er moest iets worden gedaan, dat was begrijpelijk. En de mogelijkheden daartoe waren er, nu de kolonie groter begon te worden.

Een zelfstandig kerspel

Een deputatie uit de kolonie is in 1331 naar Vollenhove getogen, waar de bisschop van Utrecht was. Met hem is de zaak van alle kanten bekeken. Hij gaf daarna aan pastoor Rudolf van Vollenhove opdracht alle voorbereidingen te treffen om van de kolonie een zelfstandig kerspel te maken. In augustus 1331 is de zaak geregeld. Egbert en Menso van Echten schonken de helft van 'nn Venehof als pastorie. Elk der kolonisten gaf naar rato zodat met de kerkbouw kon worden begonnen. Het nieuwe kerspel kreeg de naam Kokange, zeker om Blijdenstein te verzoenen met het verlies van inkomsten, want zo bleef de oude onderhorigheid in de naam uitgedrukt. Een andere reden zal zijn geweest, dat Echtenerveen onder Ruinen viel, waar de kerk kloosterbezit was en dus ook elk afgesplitst deel. De heren Van Echten wilden namelijk zelf rechten houden in de nieuwe kerk. Dit is hun gelukt: ze kregen de collatie, het recht van voordracht van de priester. De bisschop kon natuurlijk uitsluitend benoemen!

De inkomsten van de nieuwe kerk

De pastor van Koekange had dus als inkomen de opbrengsten van een halve hoeve. Daarnaast moest elke Oldehof jaarlijks een half mud rogge en een half mud gerst als kerkelasten opbrengen. De Niehoven, de nieuwe hoeven der tweede kolonisatie, reeds gebouwd of in de toekomst nog te stichten, moesten van beide korensoorten elk 1 schepel leveren, telkens ook op Kerstdag. Bij kerkelijke hoogtijdagen: begrafenis, doop, huwelijk enz. zou men betalen wat men in Blijdenstein gewoon was geweest. Op Sint Walburgsdag (25 februari) zou men uit elk huis, 1 stuiver moeten opbrengen voor licht, hostiebrood en wijn en alles wat de kosterij betrof. De heren Van Echten moesten op paaszondag 1 pond was leveren voor de paasverlichting. Sint Walburgis was een vrouwelijke heilige, die in het noorden alleen in Groningen werd vereerd. De Echtenerveense kolonisten hielden haar in hun nieuwe kerspel dus ook in ere.

De nieuwkomers

De tweede groep kolonisten is vermoedelijk uit Salland en omgeving gekomen. Dit kunnen we opmaken uit het gebruik van de Overijsselse maat, de schepel.
Zij hadden kennelijk grotere behoefte aan kerkelijk meeleven dan de bewoners van de Olde Hoven, die na een of twee generaties al echte Drenten waren geworden. Het ligt voor de hand, dat de aktie voor kerkbouw vooral van deze nieuwkomers is uitgegaan. Zij zullen ook aanzienlijker zijn geweest dan de eerste bewoners. De Schoonvelde's bijvoorbeeld waren vermoedelijk van Bentheimse adellijke afkomst. Ook de taal van de Nije Hoven heeft tenslotte gezegevierd: van het Gronings is in Koekange alleen nog de dorpsnaam over!

Onder de schulte van De Wijk

Door de kolonisten uit het zuiden is Koekange geplaatst onder de schulte van De Wijk en later, bij de vorming der gemeenten, is het daarbij gebleven, hoe weinig levend contact er ook was. De heren van Echten hebben er het collatierecht behouden, ook toen het roomse geloof plaatsmaakte voor het hervormde. Lang heeft het geduurd, eer Koekange voor het nieuwe was gewonnen doch sindsdien is het ook goed calvinistisch gebleven. Een toren heeft het dorp nimmer gehad. Het is trouw gebleven aan zijn voorganger, de klokkenstoel.

Oshaar en Struikberg

Twee streken onder Koekange dienen nog te worden genoemd, t.w. Oshaar en Struikberg. De Oshaar is lang het gebied geweest waar de boeren van De Wijk hun vetweiderijen hadden. Na het graven van de Hoogeveense Vaart is het contact met De Wijk geleidelijk aan verzwakt. Oshaar betekent letterlijk: Haar (ruige met struikgewas begroeide heide), waar ossen worden geweid. Een soortgelijke wildernis was de Struikberg.

Weinig bekend

Van de geschiedenis van Koekange is overigens weinig bekend. Er woonden alleen boeren en deze waren niet gewoon veel te schrijven en op te tekenen. Het is merkwaardig, dat de stichtingsakte van de kerk spreekt van de halve Venehof aan de pastoor gegeven "pro agriculture sue" (voor zijn landbouwbedrijf). Ook de korenpachten wijzen op bouwboederijen. Het overwegen van de veeteelt is blijkbaar van latere tijden. Het kan in verband staan met de vervening: op het hoogveen werd eertijds koren geteeld, doch na de afgraving werd de lage dalgrond beweid. Zelfs onder Hoogeveen is deze methode nog toegepast, waardoor het één der weinige veetelende en niet landbouwende veenkolonies is in ons land.

Afbraak oude kerk

Na zes eeuwen dienst is de oude kerk te Koekange in 1834 afgebroken. Dit is zeer te betreuren, want een karakteristiek middeleeuws bouwwerk met vermoedelijk goede muurschilderingen is ermee verloren gegaan. De oude kerk heette gewijd te zijn aan Johannes de Doper, maar de stichtingsakte vermeldt niets daarover. Vermoedelijk berust deze mening dan ook op een vergissing: de akte heeft het over dominus Johannes, doch bedoelt ermee bisschop Johannes van Utrecht. "In presentia reverendi in Christo patris ac domini, domini Johannis, Dei gratia TrajectensIs ecclesie episcopie", letterlijk: "In tegenwoordigheid van de eerwaarde, in Christus (onze) vader en heer, heer Johannes, door Gods gunst bisschop der kerk van Utrecht."

Wegen

Vroeger waren vrijwel overal slechts zandwegen, ook te Koekange. De postroute vanaf het zuiden naar Assen en Groningen liep over Koekange en Echten, over de zgn. Toldijk en "het Koekanger tolhekke". Op Struikberg hield de postwagen steeds stil bij het "posthuis".Op deze plaats werden de paarden gedrenkt. Deze woning is op 24 januari 1936 afgebrand. Eerst in 1875 wordt een straatweg aangelegd naar De Wijk, welke weg thans ook nog in de volksmond bekend staat als de Postweg.

Een plaats van betekenis

Dat Koekange een plaats van betekenis was, blijkt niet alleen uit het feit, dat reeds in 1331 een kerk werd gesticht, maar ook uit de gegevens, dat reeds in 1498 sprake is van een Schulte, t.w. Johan Wolters. In 1532 is Albertus Harmenszn. schulte, in 1555 Hendrick Johanszn., in 1597 Albert Meeuwsen. In 1656 wordt Geert van Benthem benoemd tot Schulte van De Wijk, Koekange, Pesse, Echten en Ansen.

Veel te lijden van oorlogsgeweld

Tijdens de 80-jarige oorlog heeft Koekange veel te lijden gehad van het oorlogsgeweld. Niet alleen werd overlast ondervonden van de Spaanse benden, maar ook van de Staatse (huur) troepen, die door middel van plunderingen hun soldij trachtten te verhogen.
Niet alleen de oorlogslasten, maar ook tal van andere lasten hebben in vroegere tijden zwaar op de bewoners gedrukt. Het is b.v. bekend dat de stadhouder in 1528 schriftelijk heeft gelast, dat Koekange, Zuidwolde en De Wijk 25 mannen, uitgerust met schoppen en spaden moesten leveren om de verdedigingswerken van Hasselt te repareren. Toen het er op aan kwam om de werkkrachten te betalen bleek er geen geld te zijn, maar werd de belofte gedaan om deze kwestie spoedig te regelen. Op 5 juni (Sancte-Bonifaciusdag) van dat jaar werd aan de kerspelen te Koekange, Zuidwolde en De Wijk geschreven, dat zij gezamenlijk bedoelde werkkrachten (die zij dus zelf geleverd hadden) moesten betalen. Het is begrijpelijk, dat de kerspelen hiervoor niet veel voelden en eerst na hernieuwde aanschrijving het loon ten bedrage van 32 Philipsguldens hebben uitbetaald.