't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Coöperatieve Stoomzuivelfabriek
"De Eendracht" te Haalweide

door Aaltienus Buiter

Enkele jaren geleden is in 't Olde Karspel al geschreven over de zuivelfabrieken te Rogat en Koekange, maar de derde zuivelfabriek in ons verenigingsgebied is nog niet aan bod geweest. Vandaar in deze aflevering de zuivelfabriek Haalweide.

Deel 2: De sluiting
In de tweede helft van de vijftiger jaren vonden er verschillende aanpassingen binnen het bedrijf plaats. In deze jaren werd er meermalen over gesproken om de kaasmakerij te verbouwen en uit te breiden of geheel te sluiten omdat deze niet meer aan de gestelde eisen voldeed. In geval van sluiting van de kaasmakerij zou de fabriek alleen nog maar kunnen functioneren als ontvangstation van melk voor de Domo in Beilen. Men zou geheel afhankelijk zijn van de prijs die de Domo voor de melk zou willen betalen. Wel werd overwogen om dan een bussenspoelmachine aan te schaffen. In 1956 schommelden de melkopbrengsten per koe bij de verschillende boeren tussen de ƒ 600,= en ƒ 1200,=. Ook kreeg men in dat jaar een boete van ƒ 100,= van de Algemene Inspectie Dienst voor onjuiste bepaling van het vetgehalte van de melk; deze bepaling was nodig voor de uitbetaling aan de leden.

Melklevering aan de Amerikanen
De fabriek leverde, zoals meer fabrieken in de omgeving, melk aan het Amerikaanse bezettingsleger in Duitsland. De kwaliteitseisen hiervoor waren behoorlijk zwaar, maar dat leverde wel een hogere melkprijs op. Kwam er controle van de Amerikaans Veterinaire Dienst, dan moest alles blinkend schoon en opgeruimd zijn.

Maar bij de controle in 1956 bleek dat 64% van de door de leden aangevoerde melk te vuil was voor levering aan de Amerikanen. Mocht hierin geen verbetering optreden, dan was uitsluiting van levering aan de Amerikanen het gevolg. Het bestuur bezon zich op maatregelen. Voorgesteld werd om de melk in te delen in 4 kwaliteitsklassen, te weten 1e klas: geheel schoon, 1 cent toeslag per liter melk. 2e klas: iets minder schoon, de normale melkprijs. 3e klas: onvoldoende schoon, 1 cent korting en 4e klas: sterk vervuild, 2 cent korting. Afwijkingen op reductaseproef, geur en niet schone melkbussen zorgden er eveneens voor dat men geen toeslag kreeg. Verscheidene leden waren het met deze regeling niet eens. Uiteraard diegenen die melk van slechte kwaliteit leverden. Zij vonden de strafkorting van 2 cent te hoog. Enkele leden vroegen een onderhoud aan met het bestuur en bepleitten met succes een soepeler regeling van een halve cent toeslag en respectievelijk een halve en een hele cent korting. Voordat er gekort werd, diende eerst een waarschuwing te worden gegeven. In het volgende jaar werd de fabriek van levering aan de Amerikanen uitgesloten.

Bussenspoelmachine
In 1957 werd de fabriek aangesloten op de waterleiding. Kosten ƒ 365,19. Het voorstel van het bestuur aan de ledenvergadering om over te gaan tot aanschaf van een bussenspoelmachine, werd verworpen met 222 stemmen tegen en slechts 76 voor. De voorstemmers waren over het algemeen de grotere boeren met veel melkbussen. Het thuis schoonmaken van de bussen was een dagelijks terugkerend karwei, dat vooral op deze bedrijven veel werk gaf. De tegenstemmers gebruikten als argument dat de bussen aan de buitenkant zeker niet zo blinkend schoon zouden worden als men gewend was.

Verbouwing
Uitbreiding en modernisering van de kaasfabriek werd in dezelfde ledenvergadering aangenomen met 172 voor en 104 tegen en 15 blanco stemmen. Hiervoor werd een geldlening aangegaan van ƒ 100.000,=. De verbouwing werd na inschrijving gegund aan de firma Pijl en Zn, voor ƒ 111.684,=.

Melkrijders
Melkrijders namen ook vaak voor de leden zuivelproducten mee op bestelling, zoals karnemelk, flessen koffiemelk, slagroom of rivella. Het lid deed dan een briefje met de gewenste bestelling aan de melkbus en de melkrijder zorgde dat het in orde kwam. Hij betaalde contant aan de fabriek en kreeg zelf 2 cent per liter als beloning. Ook werd karnemelksepap van de fabriek betrokken. Daarvoor gebruikte men kleine melkbusjes met een inhoud van een paar liter. Het geld deed men in het busje en de melkrijder zorgde voor de pap. Een melkrijder had eens een afspraak met een boer die wat verder van de weg woonde, dat hij daar 's morgens kon koffiedrinken op voorwaarde dat hij de melkbussen van huis haalde. Dat gebeurde. Maar na verloop van tijd had de boer iedere keer een smoesje dat het koffiedrinken niet uitkwam. Het duurde niet lang of de boer moest de melkbussen weer zelf naar de weg brengen.

Boodschappen
Melkbussen werden soms ook gebruikt door de winkelier. Als er niemand thuis was op de boerderij en de winkelier bracht boodschappen of brood, dan deed hij dat ook in de melkbus. Als de boer of boerin dat niet merkte, dan kon het gebeuren dat er de volgende morgen op de melkontvangst een brood in de melk zat of andere boodschappen. Het is zelfs eens voorgekomen dat er een dode kat in een bus met melk zat. Het onfortuinlijke dier had waarschijnlijk tijdens het melken uit een openstaande bus met melk gesnoept en was erin gevallen en verdronken. Zonder dat iemand dit ontdekt had, was de bus afgesloten en naar de fabriek gebracht.

Aanpassing statuten
In 1958 werden de verouderde statuten van de vereniging aangepast. De naam werd "Coöperatieve Zuivelfabriek Haalweide G.A". Het bestuur, dat bestond uit 3 personen, t.w. de heren A.H. Robaard voorzitter, W. Steenbergen, secretaris en R. Nijsingh, lid, werd door verkiezing van de heren W. Eemten, T. de Gorter, G. Rumpt en K. Veeningen uitgebreid tot 7 personen. De raad van commissarissen, bestaande uit 5 personen, werd vervangen door een 'commissie voor controle' van 3 personen. Hierin werden gekozen de heren K. Koekoek, J. Lier en M. Oldenbanning. Leden die tot 20.000 kilogram melk op jaarbasis leverden, kregen 1 stem in de ledenvergadering, leden die meer dan 20.000 kg leverden, kregen 2 stemmen. Er waren in dat jaar 252 leden.

In 1959 was het tij voor wat betreft de aanschaf van een bussenspoelmachine gekeerd. Op verzoek van 84 leden belegde het bestuur nogmaals een ledenvergadering over dit punt. Het voorstel om tot aanschaf over te gaan werd met een nipte meerderheid van 134 stemmen voor en 129 tegen aangenomen. Er moest nu ook een nieuwe ketel met oliestookinstallatie aangeschaft worden, omdat de bestaande ketel niet voldoende vermogen kon leveren voor de spoelmachine. Er werd een lening aangegaan van ƒ 100.000,=. De melkontvangst moest ook gemoderniseerd worden; kosten ƒ 75.000,=. In 1959 speelde de dreiging van een loonconflict. Door de verbouwing van de kaasmakerij had het personeel in dat jaar te weinig uren gemaakt. De directie wilde dat verrekenen met in een voorgaande periode gemaakte overuren, maar volgens de CAO was dat niet toegestaan. In een gesprek met een delegatie van de werknemers en iemand van de ANAB kwam men tot het compromis dat de werknemers over dat jaar 2% nabetaling zouden ontvangen.

Personeel
Het personeelsbestand bestond uit plm. 25 medewerkers. Er werd hoofdzakelijk kaas en boter gemaakt. Bij de boterbereiding was het vooral `s zomers moeilijk om het juiste vochtpercentage in de boter te krijgen. Dit mocht max. 16% bedragen. Te veel vocht werd beboet, te weinig was schadelijk voor het bedrijf. Want water was niet zo duur als boter. Dan moest er dus weer water aan worden toegevoegd. Zogenaamd 'los vocht' (= bolletjes water in de boter) was er moeilijk weer uit te krijgen. Dit kon alleen door de boter te blijven kneden, wat een tijdrovend werk was. Onderhoudswerk in het gebouw werd ook veelal door het personeel uitgevoerd in een rustige periode. De werktijd in de fabriek begon soms al om 3 uur `s nachts. 's Zomers was er meestal meer werk dan in de winter.

Sluiting
In 1968 begon het door te dringen dat de fabriek op de nominatie stond om gesloten te worden. Nadat er een ledenvergadering was gehouden waarin dit aan de orde kwam, werd er een volgende vergadering uitgeschreven met het personeel om ook dezen op de hoogte te brengen. In het laatste half jaar voorafgaand aan de sluiting was er veel onrust onder het personeel. Men wist niet precies wat er ging gebeuren. Verschillende personeelsleden gingen zelf solliciteren bij andere bedrijven. Voor anderen was er een lijst met vacatures bij collega-zuivelfabrieken. En zo werd er voor iedereen een werkplek gevonden. Het personeel waaierde uit over een groot gebied: de algemeen plaatsvervanger ging naar Gasselternijveen, de botermaker naar Wijhe, de kaasmaker naar Slagharen, de assistent-directeur naar Westerbork, de machinist naar Onnen. Weer anderen gingen naar o.a. Utrecht, Briltil (Gr.) Balkbrug, Wapse, Ruinerwold, Koekange en Rogat. Enkelen bleven in Haalweide, dat na de sluiting werd ingericht als kaaspakhuis van de NCZ.
In de directeurswoning en het kantoor werden later Marokkanen gehuisvest die in het pakhuis in Haalweide en op de NCZ in Meppel werkzaam waren. Verschillende medewerkers hebben later diverse reorganisaties meegemaakt en het werd steeds moeilijker om een passende werkkring te vinden. Het sociaal plan was over het algemeen goed te noemen; financieel was het goed geregeld.

Per 1 januari 1969 werden de activiteiten van de fabriek overgedragen aan de DOMO te Beilen. De coöperatie werd omgezet in de "Coöp. Melkveehouders vereniging Haalweide G.A". Zo kwam er na 72 jaar van veel activiteit een eind aan de zelfstandigheid van de fabriek, die als laatste in deze regio werd opgericht en als eerste haar deuren moest sluiten. De leden leverden van toen af aan de melk aan de fabrieken te Rogat en Koekange, totdat ook die op hun beurt hun deuren moesten sluiten. Inmiddels waren door verscheidene melkveehouders melkkoeltanks aangeschaft waaruit de melk 3 keer per week werd opgehaald.

Door de medewerking van Arnold F. Bakker, zoon van directeur Bakker, de oud- personeelsleden J. Klein en A.E. Stokvis kon dit artikel totstandkomen. Verder is er gebruik gemaakt van de notulenboeken uit de jaren vijftig en uit de bron van J. Poortman.