De Dickninger molen
De oudste molen die De Wijk gekend heeft was de watermolen van het klooster Dickninge.
In 1564 wordt deze voor het eerst genoemd in oude stukken. Deze molen werd gebruikt voor het malen van het koren voor het klooster, en voor de onderhorige boerderijen die onder het klooster vielen. De watermolen stond aan de Reest, in de laatste bocht voor de Beugelenbrug bij de postweg Hasselt-Groningen.
Het verval van de Reest was hier echter gering en dus moet de capaciteit ook wel zeer
gering geweest zijn. Er moest dan ook naar uitbreiding of naar een andere plek gezocht
worden. De oplossing werd gevonden in een windmolen en het klooster had daarvoor
de rechten, maar dan moest de molen wel op eigen grond geplaatst worden.
Verplaatsing en verpachting
De molen werd geplaatst op het erf 'De Bulderij', dit was bij de dichtstbijzijnde boerderij op het Dickningerbroek. Deze molen heeft hier echter niet lang gestaan.
Mogelijk was de aanwezigheid van te veel bomen op het erf de reden. Al voor 1572 werd de molen overgebracht naar Waterloo, dat is de plaats waar momenteel het fabriekscomplex van Hendrix-UTD staat, op oude kaarten aangeduid als Echtinger Grift, ook wel de Wetering genoemd (nu Hoogeveensevaart). Aan de Wetering stond toen al een molen; De Dickninger molen werd oostelijk hiervan geplaatst. Waarschijnlijk werd de molen door het klooster verhuurd, want uit een contract uit 1602 blijkt dat Euphemia van Langen, 'Vrouwe met die samtliche jufferen ter Dickninge', de molen voor zes jaar
verpacht aan Otto Jans met sijne huisvrouwe Wichmoet, ingaande Pinksteren 1603. Aan deze pacht waren echter wel voorwaarden verbonden, want de mulder moest het koren van het klooster gratis malen, ook moest hij vijftig goudguldens betalen aan zijn voorganger 'voor de steen', en bij reparaties 'holt, ijzerwerk ende timmerlieden bestellen, dewelke Otto kost en drank zal verschaffen na older gewoonte'.
Niet lang daarna gingen de kloostergoederen naar het Landschapsbestuur. Ook dit verpachtte de molen voor telkens zes jaren, eerst aan Jan Derx en Wijcher Wessels en in 1648 aan jonker Johan van Echten.
Afbraak van andere molen
Zoals reeds vermeld stond er aan de Echtinger Grift nog een molen. Deze stond ongeveer twee kilometer westelijker en behoorde aan jonker Reinolt van Munster van de Havixhorst. Waarschijnlijk is de concurrentie tussen de beide mulders groot geweest. Jonker Reinolt vond hiervoor een oplossing, hij nam de huur van de Dickninger molen over en zou zijn eigen molen afbreken. In 1650 was dat ook werkelijk het geval.
Molen in brand gestoken
In 1673, in de Munsterse oorlog, werd de molen door de bisschoppelijke soldaten in brand gestoken en de mulderswoning werd geruïneerd. Toen de vrede getekend was werd de molen op bevel van het Landschap weer opgebouwd. De herbouw werd aangenomen door de timmerlieden Willem Harms en Roelof Mouwen. Op 1 september 1675 werd het werk opgeleverd. De kosten bedroegen 1600 guldens, dit was echter exclusief de beide molenstenen, een post van 502 guldens en 10 stuivers. De stenen werden gekocht in
Amsterdam bij Christiaan Pietersen Steenkoper. De vrachtkosten voor het vervoer per schip van Amsterdam naar Dinxstede (Meppel) kwamen op 12 guldens en 10 stuivers en voor de vracht van Dinxstede tot de Dickninger molen werd nogmaals een dergelijk bedrag gerekend. Eigenlijk moest het zware eikenhout dat op Dickninge gekapt was voor de wederopbouw ook nog gerekend worden. Jan Wijchers, de molenaar, had de kosten voor de wederopbouw van molen en huis voor een groot deel voorgeschoten; hij hoefde dan
een jaar geen huur te betalen. Er ontstonden echter problemen rond de afwikkeling van de kosten.
In 1681 werd door het Landschapsbestuur 2000 guldens betaalbaar gesteld en pas in 1685 ontving timmerman Willem Harms uit naam van de weduwe Wijchers, de rente van de voorgeschoten bouwkosten, groot 55 guldens. Jan Wijchers was in 1683 overleden.
Hindrick, de zwager van de weduwe Wijchers, kwam op aandringen van de Drost en Gedeputeerden bij haar inwonen, zodat de molen weer in werking gesteld kon worden.
Pachters en koper
In de daaropvolgende jaren zijn er heel wat pachters geweest o.a. Jan Geerts, Jans Geerts en Jan Hendriks. In 1700 moest er een nieuwe molensteen gekocht worden, deze kostte toen 89 guldens en 10 stuivers, dat was nogal een prijsverschil met vijfentwintig jaar geleden.
In 1750 werd de molen in het openbaar verkocht. Het Landschapsbestuur had in die tijd geld nodig en maakte op de één of andere manier Dickninger goederen te gelde. Koper was Peter Harms Hebeler uit Eext; hij betaalde er 6000 guldens voor, met inbegrip van de goodwill.
Ramp door zware windhoos
In 1795 werd Adolf Coert Luik (ook Lucie) eigenaar. Deze werd op 8 augustus 1807 getroffen door een zware ramp. Door een windhoos werd de molen zeer zwaar beschadigd. Ook het dorp De Wijk werd niet gespaard, enkele woningen werden bijna met de grond gelijk gemaakt. Om de schade aan de molen en de woningen enigszins te vergoeden en hen in staat te stellen tot de wederopbouw, werd in september met toestemming van de Heer Landdrost in het gehele departement Drenthe een collecte gehouden. De heer G.W. Baron
de Vos van Steenwijk van de Havixhorst werd belast met de besteding van de gelden.
Bovenkruier met stelling
In 1809 vroeg de molenaar toestemming om naast zijn beroep een boerenbedrijf te mogen
uitoefenen en in 1811 om op de molen te mogen pellen.
De familie Honeroth nam in 1829 de molen over. Deze maakte van de oude standaardmolen een meer eigentijds bouwwerk; de achtkante bovenkruier met stelling op een stenen
onderbouw. Links en rechts boven de westelijke toegangsdeur werden twee gevelstenen
ingemetseld, links: 'Eerste steen gelegd door J.Honeroth den 12 juny 1848', en
rechts: 'Eerste steen gelegd door H.Honeroth den 12 juny 1848'. Harm Honeroth trouwde op 24 november 1888 met Hilligje Roelofs Gortemaker. Hij was de zoon van Johann Heinrich Honeroth. Het huwelijk van Harm en Hilligje bleef kinderloos. Het huisarchief van de familie Honeroth bevindt zich thans in het Rijksarchief te Assen.
De laatste fase van de molen
In 1888 kwam molenaar Slot in het bezit van de molen. In de dertiger jaren van deze eeuw naderde het einde van de molen. In 1936 werd er een uitvoerige correspondentie
met allerlei becijferingen gevoerd tussen molenaar, gemeente, minister etc. over de vraag of de molen nog rendabel was en behouden kon blijven. De molenaar maakte zijn
eigen berekening en kwam tot de conclusie dat dit alles financieel niet haalbaar zou zijn en hij betreurde het zeer dat er alwéér een windmolen moest wijken.
De sloop, een nieuw tijdperk
In 1937 werd de molen gesloopt. Op de stenen achtkant werd een groot muurwerk gemetseld, hierdoor ontstond een achtkante silotoren. In dat metselwerk zat ook een
gedenksteen: 'Eerste steen gelegd door Harm A. Slot /23 October 1937'.
Dit alles was een begin van een nieuw tijdperk.
Bron: Het vroegere kerspel De Wijk- W.Koops
Stellingnieuws -Molenstichting Drenthe
Geschiedenis van De Wijk -J. Poortman