't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

De oorlogstijd bij de familie Fluit op de Oshaar

de familie: vader Geert Fluit, moeder Jentje Fluit-Kruidhof, de zeven dochters en oom Tieme Fluit (vrijgezel).
door JannieTimmer-Fluit

10 mei 1940
Toen we 's morgens opstonden was het één en al geronk van vliegtuigen in de lucht: het was angstig en eng overal. Een gewaarwording die je nooit weer vergeet.
In de loop van de tijd kwam er allerlei vreemd volk bij ons over de vloer, uit het hele land. Het waren jonge mannen in de leeftijd van 18 tot 20 jaar, die niet voor de Duitsers wilden werken en daarom een onderduikadres zochten. Ze hielpen mee op de boerderij en molken meestal de koeien.
Ongeveer 500 meter vóór ons huis, verscholen achter een boswal, was een schuilkelder gemaakt onder de grond, helemaal afgedekt met stro en zand. Daar moesten we heengaan als we eventueel niet veilig naar huis konden komen. Gelukkig is het nooit zover gekomen. Een eindje van de boerderij, achter een bosje, was een hooimijt uitgehold met de opening naar het kanaal (de Hoogeveense Vaart). Daar was de schuilplaats voor de onderduikers. Wanneer het op de boerderij niet pluis was, konden ze zich daar verschuilen. De buren brachten hen daar dan eten.
Bij ons thuis hadden ze een radio met een grote luidspreker. Elke morgen moest die van onder de turf of uit het kippenhok worden gehaald. Iedereen wou om 8 uur naar radio Radio Oranje luisteren. Meester Jan Meijer, hoofd van de lagere school, kreeg hier lucht van en kwam ineens elke morgen op de fiets naar ons toe om mee te luisteren. Mijn ouders hebben hem gezegd dat het risico te groot was om dit te doen. Hij toonde hiervoor begrip.

De eerste overval en huiszoeking in juni 1943
In een mum van tijd was het hele huis omsingeld door landwachters en NSB-ers. Alles werd overhoop gehaald, de kasten, de bedden en het kabinet; maar wat ze zochten (wapens en onderduikers) vonden ze niet. Wel namen ze enkele kostbare spullen mee, o.a. een bijbeltje met zilverslot, 2 gouden ringen van mijn moeder en een fototoestel dat de zussen op hun verjaardag hadden gekregen.

De Knokploeg of K.P.
Het verzetswerk werd steeds groter en heftiger. De leiding was in handen van "Ome Hein" of voor ons ome Jan Gunnink; hij was getrouwd met een zuster van vader Fluit. De gehele familie Gunnink zat in het verzet: ome Jan en tante Jen en hun drie zonen en twee dochters. Ook mijn oudste zussen van 10 en 12 jaar deden mee als koeriersters, wat ze op dat moment echter niet wisten. Soms moest er een boodschap naar ome Luuks worden gebracht (een broer van vader) in het Staphorsterveld. De ene keer mocht dat op een goede fiets, maar je moest dan wel direct weer naar huis komen. Een andere keer op een oude fiets en dan mocht je een nacht overblijven. Als er fietstassen aan de fiets hingen mocht er niet naar de inhoud worden gekeken, laat staan dat er wat mocht worden uitgehaald. Van de inhoud wisten deze "koeriersters" dus niets.

Vaak was er 's nachts vergadering bij ons aan huis in de achterkamer. Met z'n drieën als kinderen sliepen wij dan in één bedstee in de voorkamer. Werd je wakker en moest je naar de wc "op de pompestraote", dan moest je door de achterkamer. Daar waren dan soms wel 20 mensen bijeen.
Voor moeder was het een hele moeilijke tijd: altijd maar zorgen voor haar zeven kinderen en voor de onderduikers, boodschappen doen, eten koken voor iedereen, wassen, bedden verschonen en ga zomaar door. Ook werd er wel eens clandestien geslacht. Dat bracht voor moeder Fluit extra drukte mee, omdat het geslachte verwerkt en hygiënisch bewaard moest worden.
Wij kregen overigens wel voldoende te eten: 's morgens roggepap met melk, aardappelpap enz. Vader had een aardappelmeelmolen; hij had die vastgespijkerd aan een boom voor het huis, en wij moesten om beurten aardappelen malen. Bij al deze zorg van huishoudelijke aard kwamen de berichten van buitenaf bij moeder binnen. Zij zorgde ervoor dat deze op de juiste plek terechtkwamen en dat ze uitgevoerd werden. Zij stond voortdurend in contact met enkele verzetsmensen. Hierdoor werd bereikt dat er maar weinig mensen op de hoogte waren van de verblijfplaatsen van de leden van de verzetsgroep. Die moesten ervoor zorgen dat er bonkaarten en persoonsbewijzen kwamen voor anderen. Dit werd gerealiseerd door overvallen op gemeentehuizen en distributiekantoren. Niet zonder gevaar voor eigen leven probeerden de verzetsmensen jongens die opgepakt waren te bevrijden. Dit was uiteraard nachtwerk, waarbij af en toe flink geschoten werd.

Van de onderduikers lazen we: "Keien van mensen deze ome Geert, tante Jin en ome Tieme. Je kunt op de Oshaar "met een tank aankomen" en dan zeggen ze nog: "Jongens, komt erin", al was het ook midden in de nacht".

't Melkkarregien
De naam van 't Melkkarregien is ontstaan doordat enkele onderduikers (jongens van zo'n 20 jaar) voor een vergadering kwamen en het wachtwoord niet kenden. Zij moesten buiten blijven en gingen op het melkkarregien zitten wachten. Het wachtwoord luidde: "Hebt jullie ook wat drinken veur mij, want ik heb zo'n dörst". 't Melkkarregien werd daarna gebruikt als schuilnaam voor de onderduikers en was het centrale punt voor de medewerkers (zoals de koeriersters) die dan niet bij vreemden naar de weg of het bezoekadres hoefden te vragen. "Het Melkkarregien" werd een begrip dat officieel benoemd werd als contactpunt voor de Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.); het was een thuishaven voor de onderduikers en de verzetsgroep.

Wapendropping december 1944
De knokploeg had bericht ontvangen dat er vanuit vliegtuigen een dropping van wapens zou plaatsvinden in het Kraloërveld bij Pesse. Een groot deel van deze wapens moest worden vervoerd naar 't Melkkarregien. Dat durfde oom Tieme wel aan; hij dacht namelijk dat de vijand hem met zijn lichamelijke handicap (een stijf been) wel zou laten gaan. Dus met paard en wagen naar Kralo.

In de laadbak (strontbak) lagen wat zakken met aardappelen en wat andere rommel waaronder de wapens werden verborgen. Een paar langs de weg lopende lifters hebben het oom Tieme nog behoorlijk lastig gemaakt. Hij wist immers drommels goed dat, wanneer men lucht kreeg van de wapens, hij gefusilleerd zou worden. Hij heeft het erop gewaagd en de lifters meegenomen zonder dat deze argwaan kregen. Thuisgekomen op de Oshaar werden de wapens op de zolder boven de potstal onder het stro verstopt, totdat ze nodig waren…

Tweede overval en huiszoeking
De nacht volgende op het wapentransport vond er een tweede overval en huiszoeking plaats… ze waren dus verraden. Toevalligerwijs was er daags daarvoor een belletje aangelegd vanuit ons woonhuis naar het aangebouwde huisje waarin ome Tieme woonde; wij noemden dat het rode huisje of het platdakkie. Dit diende als waarschuwingsbelletje wanneer er onraad dreigde. Toen de huiszoeking inzette waren twee onderduikers snel onder het stro boven de potstal gekropen waarbij ze de ladder optrokken, ook op het stro. De S.S.-ers vonden geen spoor maar wel een nog warm bed…
De Duitsers wilden vader meenemen, maar oom Tieme zei: "Neem mij maar mee". En hij werd meegenomen. Toen ze ongeveer een kilometer onderweg waren, kwamen ze langs de boerderij van de familie Slomp in "De Russen". Mevrouw Slomp bedacht zich geen moment en riep de Duitsers toe: "Laat die man toch gaan want hij lijdt erg aan tb!" Aangezien de Duitsers doodsbenauwd waren voor tb, lieten ze oom Tieme onmiddellijk vrij. Wel hebben ze boer Tieme Slomp meegenomen aangezien ook hij verdacht was. Hij was een broer van ds. Slomp, alias Frits de Zwerver. Jammer genoeg is hij nooit teruggekomen!
De Duitsers hebben in de nacht van de overval de ramen kapot geslagen met de kolven van hun geweren. De glasscherven lagen in het ledikantje van ons jongste zusje Trijntje, die toen één jaar oud was.

Derde overval en huiszoeking
De derde overval vond plaats in februari 1945. Het kon niet anders of er was verraad gepleegd in de buurt. Wij werden allemaal naar binnen gedreven onder luid geschreeuw en gebrul. Va, moe en oom Tieme werden alle drie afzonderlijk meegenomen. Moe alleen naar een aparte kamer, va en oom Tieme naar het achterhuis op de deel. Bij ons in de achterkamer bleven ook een paar gewapende mannen.
Toen ze tijdens het verhoor niets wilden loslaten, werden ze geslagen en getrapt. Moeder kreeg harde klappen aan haar hoofd waardoor dat helemaal blauw werd. Onze waakhond ging verschrikkelijk tekeer en moest dat met de dood bekopen, nadat de Duitsers driemaal op het arme dier hadden geschoten. Tegen moeder zeiden ze dat ze haar man hadden doodgeschoten; aan ons kinderen vertelden ze dat ze va en moe hadden doodgeschoten. Het was hun bedoeling ons te intimideren en bang te maken zodat we zouden gaan praten… Tenslotte werd ons voorgehouden dat ze bij het vertrek de boerderij in brand zouden steken. Gelukkig hebben ze dat niet gedaan. En wonder boven wonder werden de wapens dus niet gevonden.
Vader werd wel meegenomen in een bestelwagen naar Meppel en aldaar opgesloten in de SIG-SING aan de Stationsweg, het gebouw dat door de bezetter werd gebruikt als gevangenis. Na dit gebeuren waren wij ook ondergedoken: moeder met Jennie, Hennie en Trijntje bij de familie Fluit aan de Eggeweg, Alie en Gees bij de familie Steenbergen en Gerda en Jannie sliepen de eerste nachten bij de familie Pinxterhuis en later bij opa en opoe Kruidhof. Onze grootouders Kruidhof hebben toen, samen met oom Tieme, een boerenknecht en de familie Struik de boerderij verzorgd. Deze familie bestond uit vier personen en kwam uit Rotterdam; het waren wat wij noemden "etenhalers".
Na verloop van tijd mochten wij weer naar huis. De wapens, die toen nog onder het stro lagen verstopt, werden onmiddellijk door vier verzetsmannen -in de nacht - opgeruimd en in de Hoogeveense Vaart gedumpt. De bedoeling van deze vier is door één van hen, namelijk onze neef G. Gunnink, als volgt weergegeven: "Als ome Geert het uiteindelijk onder onmenselijke folteringen niet meer zou kunnen uithouden, zou doorslaan en - zijns ondanks - zou bekennen dat er wapens in zijn boerderij waren verborgen, zouden de Duitsers ze toch niet meer vinden". Stil en zonder met elkaar te praten zijn ze weer teruggefietst naar Staphorst.

Moeder ging regelmatig naar Meppel met schone kleren voor vader. De eerste keer had zij ook een briefje voor vader met de mededeling: "de schuur is leeg, de pinken bint in 't laand, waar mut de mest naar toe ?". Dat betekende dat de wapens verdwenen waren. Vader begreep dit maar al te goed. Moeder ging nooit alleen naar Meppel, er was altijd wel iemand uit de buurt die met haar meeging. Zij ging dan naar ds. Engelkens, die dichtbij de SING-SING woonde aan de Stationsstraat. Moeder mocht geen contact hebben met vader gedurende de zes weken dat hij vast zat; alles moest bij de deur worden afgegeven. Ze zag vader soms - onder toezicht - wandelen in het park. Vader vertelde later dat de Duitsers hem tijdens het verhoor een sigaret gaven. Gaf hij geen of niet voldoende antwoord op hun vragen, dan werd de brandende sigaret uitgedrukt op zijn blote rug en kreeg hij weer klappen met de gesel of de knuppel. Met vader zaten daar nog twee bekenden uit het verzet: Marten de Ruiter uit Ruinerwold en Jan Meijer uit Meppel. Als ze 's nachts de slaap niet konden vatten zongen ze samen de hun bekende psalmen. Hun sterke geloof gaf hen daartoe de kracht. Toen de bevrijding kwam is Jan Meijer nog gefusilleerd. Vader en Marten de Ruiter mochten naar huis.

De bevrijding van Meppel op 13 april 1945
Vader is nog ternauwernood aan de dood ontsnapt! Eén van de oppassers, een bekende van ons uit de buurt, wilde "eerst Fluit nog doodschieten, want anders kom ik hem straks weer tegen"! Gelukkig was er een andere bewaker die vader meesleepte en zei:"Kom op, wij hebben geen tijd te verliezen!".
Lopend vanuit Meppel, is hij dwars door de weilanden naar de huisarts in De Wijk gegaan. Deze heeft hem met de auto naar huis gebracht. Thuisgekomen mochten wij hem niet aanraken, want hij zat onder het ongedierte en had een vreselijk gewonde rug. Samen met de huisarts heeft moeder vader gewassen, geschoren en ontsmet.

De nasleep
Vader en moeder zijn nooit meer "de olde" geworden. Moeder was erg bang en emotioneel, had vaak hartklachten en hoofdpijn. Wij kinderen begrepen dat aanvankelijk nog niet. Vader was helemaal kapot, had veel rugpijn. Hij had littekens op zijn rug waar je een vinger in kon leggen. Hij was na deze gebeurtenissen een erge stille en in zichzelf gekeerde man geworden. Het is niet in woorden uit te drukken hoeveel onze ouders in de oorlogsjaren hebben geleden. Wij zijn trost op hen, die zoveel mensen hebben geholpen en levens hebben gered. Dit alles neemt niet weg dat wij als zussen samen een goede jeugd bij onze ouders hebben gehad. Zij stonden hier op aarde in dienst van hun Heer en Heiland Jezus en vanuit die kracht konden zij het volhouden, tot het einde toe.

Verzets-herdenkingskruis en oorkonde
De verzetsgroep heeft ervoor gezorgd dat vader, moeder en oom Tieme het verzets-herdenkingskruis plus een oorkonde kregen uitgereikt. Vader en moeder poshuum op 18 januari 1982. Oom Tieme kreeg het officieel uitgereikt door Prins Bernhard in hotel Ogterop te Meppel op 15 november 1982.
Wij, de zeven zussen, kregen later -als herinnering- een verkleinde uitgave van het herdenkingskruis plus een kopie van de oorkonde.

*****