't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

De rubriek over kleine bedrijfjes zoals kruidenierswinkeltjes, bakkerijtjes, galanteriewinkeltjes, petroleum-, kolen- en turfhandelaren, kleermakers, mandenmakers, marskramers, sclilderbedrijfjes en kleine cafeetjes:

Turfschipper Roelof Bruins


door Wim Smit

Een oud gezegde luidt:
Een goede schipper heeft altijd zijn
vrouw in het oog

Roelof was een zoon van Jan Bruins en Hendrikje Linde. Hij werd in 1895 te Ruinerwold geboren.
Zijn beroepscarrière begon toen hij veertien jaar oud was. Hij ging toen samen met zijn vader de turfvaart in. De eerste jaren betrokken zij turf vanuit het Hollandseveld. Maar toen dat uitgeput raakte gingen ze naar de grote veengebieden richting Klazinaveen.
Ook tijdens de eerste wereldoorlog ging men door met het vervoeren van turf.
Jan Bruins stond als schipper genoteerd in district 39, lidnummer 44. In 1927 werd het schip "Nooit Volmaakt" aangekocht. Drie jaar later kwam er een tweede boot, in dit geval de huwelijksboot. Roelof trouwde met Femmigje Stoter, afkomstig uit een Zwartsluiziger familie van turfhandelaren/schippers. Het echtpaar kreeg twee dochters: Hennie en Alie. De kinderen gingen zoveel mogelijk mee aan boord. Toen ze naar school moesten veranderde dat. Als pa en ma met het schip "het veld" in waren, logeerden zij bij opa en oma Bruins die intussen aan de Postweg een huisje hadden laten zetten.

Het schip
De "Nooit Volmaakt" had een laadvermogen van 56 ton. Het was een zeilboot. En als de wind het liet afweten, werd de 'scheepsjager' ingeschakeld. Deze verhuurde zich, met zijn paard, aan de schipper en bracht het schip naar de bestemming. De 'scheepsjagers' hadden een bepaald traject. Zo was de route van Bart Zoer: Rogat - Nieuwe Sluis (bij Hoogeveen). Daar werd dan weer een andere 'scheepsjager' ingehuurd. Bart hoopte dan op een schipper die naar Rogat moest.
Lukte het de schipper niet om een scheepsjager in te huren, dan moest de schippersvrouw in de "liende" (aan de lijn). Vandaar het gezegde bovenaan dit artikel.
Later kwam de opdrukker, een soort roeiboot, waarin een motor was geplaatst die het schip voortduwde. Het onderhoud van het schip had bij Roelof een hoge prioriteit. Het schip ging geregeld bij een scheepswerf op de helling. Het werd dan aan de onderkant helemaal schoongemaakt en weer geteerd. Bij zo'n onderhoudsbeurt bleef de familie gewoon aan boord wonen. Dat gebeurde op de werf van Snippe of op die van Bouwmeester in Hoogeveen, maar soms ook bij de firma Worst in Meppel.
In 1947 kostte zo'n grote schoonmaakbeurt ƒ 200,00. Voor 10 liter cilinderolie werd ƒ 0,70 betaald. De ruimte onder de buikdekking (het vloertje helemaal onder in het schip) werd geregeld ingevet. Daar ging per keer 35 kg vet in. Dit vet werd gekocht bij firma Krikke aan de Meppeler sluis.
Omdat het schip was gebouwd om zoveel mogelijk vracht mee te nemen, was het woon- en slaapgedeelte erg klein. Woonkamer en keuken waren één geheel. De kachel werd natuurlijk met turf gestookt. Vanuit deze roef was er nog een gangetje naar achteren met aan weerszijden een slaapruimte.

Als het vroor, werd er een geul in het ijs rond het schip gehakt. Dit om te voorkomen dat het schip beschadigd zou worden door de natuurkrachten en om te voorkomen dat het schip scheef zou gaan hangen als het water onder het ijs ging wegstromen.

De turf
Zoals boven al beschreven haalde men de turf uit de omgeving van Klazienaveen. Meestal werd deze betrokken van de firma Scholtens.
Een tocht van de Wijkbrug naar het veld en terug duurde meestal een week. Maar als er wat tegenzat, b.v. het vaartempo of de wachttijden bij de vervener kwamen daar een paar dagen bij.
De turf werd per stuk verhandeld. Prijzen werden meestal opgegeven per duizend stuks.
Zo kostten baggelaars (een harde vierkante turf) in 1947 ƒ 20,= en persturf (langwerpig en veel losser) ƒ 12,= per duizend. Ook werd er veel bolsterturf (erg los) verhandeld; deze werd vooral gebruikt als strooisel in paarden- en stierenstallen.
Was men terug, dan werden de klanten hiervan op de hoogte gebracht. Het schip moest weer leeg.
Meestal lag men aan de Wijkbrug, maar soms ook aan de Knijpe of op Rogat. De meeste turf werd door de klanten gehaald met paard en wagen.
In een mand werd de turf van boord gedragen naar de wagen waar ze werd opgestapeld. Meestal deed de klant dit zelf, maar het gebeurde ook dat de schipper dat moest doen.
Bij diegenen die zelf geen vervoer hadden, werd de turf door de schipper met de handkar thuisgebracht of door een voorwerker. Dat was iemand die tegen betaling zichzelf met paard en wagen beschikbaar stelde. Zo heeft Jan Kreulen heel wat turf voor Roelof Bruins vervoerd.
De verhoudingen tussen de turfschippers onderling was vrij zakelijk. Men was elkaars concurrent, maar levering aan de gemeente, o.a. voor de scholen, ging wel bij toerbeurt.

Schipper af
Door de veranderende stookgewoontes en het uitgeput raken van de veengebieden werd het voor de turfschipper moeilijker.
In de herfst van 1953 werd de laatste tocht naar het Amsterdamse Veld bij Klazinaveen gemaakt. Nog éénmaal door de Hoogeveensevaart, de Verlengde Hoogeveensevaart en het Scholtenskanaal. Nog éénmaal door de vele bruggen en sluizen. Nog éénmaal laden en lossen.
Nadat het schip leeg was gehaald en schoongemaakt, werd het alleen nog gebruikt als woning.
In 1966 veranderde er veel. Het schip werd verkocht aan de gebroeders Bos uit Steenwijk. Zij wilden het ombouwen tot een recreatieboot. Roelof en Femmigje betrokken op 30 maart een bejaardenwoning in de Wijk. Op 2 april werd het schip naar Steenwijk gebracht.

Femmigje overleed in juni 1969 en Roelof in september 1976. Beiden zijn in de Wijk begraven.

Roelof was niet bang uitgevallen. Dat bleek wel toen tijdens de oorlog er twee Duitse soldaten aan boord kwamen met de mededeling: "Wij moeten het schip met dynamiet tot zinken brengen". Roelof met overtuiging: "Als dat gebeurt, blaas ik jullie op. Ik laat mijn schip zelf wel zinken". Het schip werd inderdaad lek gestoken, maar zodanig dat het niet zonk.
Dat bleek ook toen hij geen vergunning kon krijgen om te laden en hij net zolang op het kantoor van de vergunningverstrekker bleef zitten tot hij wel toestemming kreeg. Dat bleek ook toen hij weigerde om turf vanuit Nederland naar Duitsland te vervoeren.
Maar toen tijdens het sluizen van het schip de sluisdeuren niet goed wilden sluiten en het water met geweld de sluis binnenstroomde, was hij wel even stil.

Dankzij de medewerking van de familie Hester heb ik dit artikel samen kunnen stellen.